German-Dutch dictionary »

bremse meaning in Dutch

GermanDutch
die Bremse [der Bremse; die Bremsen] Substantiv

bremssubstantief

daassubstantief

paardehorzelsubstantief

remsubstantief

bremsen [bremste; hat gebremst] Verb

aanhoudenv

kerenv

stilleggenv

stilzettenv

stoppenv

stuitenv

die Notbremse [der Notbremse; die Notbremsen] Substantiv

noodremsubstantief