German-Dutch dictionary »

breite meaning in Dutch

GermanDutch
die Breite [der Breite; die Breiten] Substantiv

baansubstantief

breedtesubstantief

ruimheidsubstantief

wijdtesubstantief

breit [breiter; am breitesten] Adjektiv

breedbijvoeglijk naamwoord

ruimbijvoeglijk naamwoord

wijdbijvoeglijk naamwoord

ausbreiten [breitete aus; hat ausgebreitet] Verb

afgevenv

ophoudenv

rekkenv

strekkenv

uitbreidenv

uitstekenv

uitstrekkenv

verbreidenv

verspreidenv

Entsetzen verbreiten

doenschrikken

schrikaanjagen

verschrikkenwerkwoord

unterbreiten [unterbreitete; hat unterbreitet] Verb

knechtenv

onderwerpenv