German-Dutch dictionary »

begriff meaning in Dutch

GermanDutch
der Begriff [des Begriffs, des Begriffes; die Begriffe] Substantiv

bekendheidm

benulm

besefm

inzichtm

kennism

kundem

verstandm

begreifen [begriff; hat begriffen] Verb

begrijpenv

beseffenv

bevattenv

snappenv

vattenv

verstaanv

begrifflich Adjektiv

abstractbijvoeglijk naamwoord

afgetrokkenbijvoeglijk naamwoord

der Inbegriff [des Inbegriff(e)s;(Plural selten:) die Inbegriffe] Substantiv

volkomenheidm