German-Dutch dictionary »

ausführen meaning in Dutch

GermanDutch
ausführen [führte aus; hat ausgeführt] Verb

bewerkstelligenv

doorvoerenv

exporterenv

nakomenv

nalevenv

totstandbrengenv

uitvoerenv

verrichtenv

vervullenv

verwezenlijkenv

voltrekkenv

ein Anschlag ausführen

aanrandenwerkwoord

eenaanslagplegenop

zichvergrijpenaan

ein Attentat ausführen

aanrandenwerkwoord

eenaanslagplegenop

zichvergrijpenaan