German-Dutch dictionary »

angreifen [griff an; hat angegriffen] meaning in Dutch

GermanDutch
angreifen [griff an; hat angegriffen] (Akkusativ) Verb

aangrijpenv

aantastenv

aanvallenv

agacerenv

bemachtigenv

grijpenv

irriterenv

prikkelenv

tackelenv

vastgrijpenv

der Griff [des Griffes, des Griffs; die Griffe] Substantiv

gevestm

greepm

grijperm

halsm

handvatm

heftm

innamem

knopm

oorm

slagm

steelm

vatm