German-Dutch dictionary »

absolut meaning in Dutch

GermanDutch
absolut Adjektiv

bepaaldbijvoeglijk naamwoord

beslistbijvoeglijk naamwoord

persebijvoeglijk naamwoord

striktbijvoeglijk naamwoord

volstrektbijvoeglijk naamwoord

vooralbijvoeglijk naamwoord

zekerbijvoeglijk naamwoord

die Absolution [der Absolution; die Absolutionen] Substantiv

absolutiesubstantief

der Absolutismus [des Absolutismus] Substantiv

absolutismem