ökonom [des ökonomen; die ökonomen] meaning in Dutch

Results: ökonom
I'd rather look for this: ökonom [des ökonomen; die ökonomen]

German	Dutch
der Ökonom [des Ökonomen; die Ökonomen] Substantiv	econoomm
die Ökonomie [der Ökonomie; die Ökonomien] Substantiv	economiesubstantief spaarzaamheidsubstantief volkshuishoudkundesubstantief zuinigheidsubstantief
ökonomisch [ökonomischer; am ökonomischsten] Adjektiv	economischbijvoeglijk naamwoord spaarzaambijvoeglijk naamwoord zuinigbijvoeglijk naamwoord

German

Dutch

der Ökonom [des Ökonomen; die Ökonomen] Substantiv

die Ökonomie [der Ökonomie; die Ökonomien] Substantiv

economiesubstantief

zuinigheidsubstantief

ökonomisch [ökonomischer; am ökonomischsten] Adjektiv

economischbijvoeglijk naamwoord

spaarzaambijvoeglijk naamwoord

zuinigbijvoeglijk naamwoord

Your history