English-Dutch dictionary »

yield meaning in Dutch

EnglishDutch
yield [yields] (quantity of something produced)
noun
[UK: jiːld]
[US: ˈjiːld]

opbrengstsubstantief

yield [yielded, yielding, yields] (to give as required)
verb
[UK: jiːld]
[US: ˈjiːld]

capitulerenwerkwoord

overgevenwerkwoord

zwichtenwerkwoord

yield [yielded, yielding, yields] (to give way)
verb
[UK: jiːld]
[US: ˈjiːld]

afstaanwerkwoord

belonenwerkwoord

verlenenwerkwoord

yield [yielded, yielding, yields] (to produce as a result)
verb
[UK: jiːld]
[US: ˈjiːld]

voortbrengenwerkwoord

yielding (docile)
adjective
[UK: ˈjiːld.ɪŋ]
[US: ˈjiːld.ɪŋ]

toegeeflijkbijvoeglijk naamwoord