English-Dutch dictionary »

proper meaning in Dutch

EnglishDutch
proper (belonging to oneself or itself, own)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

eigenbijvoeglijk naamwoord

proper (complete, thorough)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

grondigbijvoeglijk naamwoord

proper (entitled to its name, true)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

degelijkbijvoeglijk naamwoord

proper (fit, suitable)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

gepastbijvoeglijk naamwoord

geschiktbijvoeglijk naamwoord

goedbijvoeglijk naamwoord

juistbijvoeglijk naamwoord

proper (following the established standards of behavior or manners)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

deugdelijkbijvoeglijk naamwoord

keurigbijvoeglijk naamwoord

netbijvoeglijk naamwoord

proper (grammar: designating a particular person, place or thing)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

eigen-bijvoeglijk naamwoord

proper (in the very strictest sense of the word)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

echtbijvoeglijk naamwoord

eigenlijkbijvoeglijk naamwoord

zelfbijvoeglijk naamwoord

proper (informal: utter)
adjective
[UK: ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˈprɑː.pər]

compleetbijvoeglijk naamwoord

volslagenbijvoeglijk naamwoord

proper noun (the name of a particular person, place, organization or other individual entity)
noun
[UK: ˈprɒ.pə(r) naʊn]
[US: ˈprɑː.pər ˈnaʊn]

eigennaamsubstantief
{m}

property [properties] (an attribute characteristic of a class of objects)
noun
[UK: ˈprɒ.pə.ti]
[US: ˈprɑː.pər.ti]

karakteristieksubstantief
{?}

kenmerksubstantief
{n}

property [properties] (an object used in a dramatic production)
noun
[UK: ˈprɒ.pə.ti]
[US: ˈprɑː.pər.ti]

rekwisietsubstantief
{n}

property [properties] (attribute or abstract quality associated with an object, individual or concept)
noun
[UK: ˈprɒ.pə.ti]
[US: ˈprɑː.pər.ti]

eigenschapsubstantief
{?}

property [properties] (exclusive right of possessing, enjoying and disposing of a thing)
noun
[UK: ˈprɒ.pə.ti]
[US: ˈprɑː.pər.ti]

eigendomsrechtsubstantief
{n}

property [properties] (piece of real estate)
noun
[UK: ˈprɒ.pə.ti]
[US: ˈprɑː.pər.ti]

domeinsubstantief
{n}

landeigendomsubstantief
{n}

landgoedsubstantief
{n}

onroerend bezitsubstantief
{n}

property [properties] (something owned)
noun
[UK: ˈprɒ.pə.ti]
[US: ˈprɑː.pər.ti]

bezitsubstantief
{n}

bezittingsubstantief
{n}

eigendomsubstantief
{n}

goedsubstantief
{n}

property tax (tax based on the value of property)
noun
[UK: ˈprɒ.pə.ti tæks]
[US: ˈprɑː.pər.ti ˈtæks]

onroerende voorheffingsubstantief
{f}

onroerendezaakbelastingsubstantief
{f}

improper (Not according to facts)
adjective
[UK: ɪm.ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˌɪm.ˈprɑː.pər]

foutiefbijvoeglijk naamwoord

onjuistbijvoeglijk naamwoord

improper (Not consistent with established facts)
adjective
[UK: ɪm.ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˌɪm.ˈprɑː.pər]

inconsistentbijvoeglijk naamwoord

improper (not in keeping with conventional mores or good manners)
adjective
[UK: ɪm.ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˌɪm.ˈprɑː.pər]

misplaatstbijvoeglijk naamwoord

ongeschiktbijvoeglijk naamwoord

improper (Not properly named)
adjective
[UK: ɪm.ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˌɪm.ˈprɑː.pər]

verkeerd omschrevenbijvoeglijk naamwoord

improper (unsuitable to needs or circumstances)
adjective
[UK: ɪm.ˈprɒ.pə(r)]
[US: ˌɪm.ˈprɑː.pər]

ongepastbijvoeglijk naamwoord

personal property (any property that is movable)
noun
[UK: ˈpɜː.sən.l̩ ˈprɒ.pə.ti]
[US: ˈpɝː.sən.l̩ ˈprɑː.pər.ti]

roerend goedsubstantief
{n}