English | Dutch |
---|---|
modest (intending to avoid the encouraging of sexual attraction in others) adjective [UK: ˈmɒ.dɪst] [US: ˈmɑː.dəst] | eerbaarbijvoeglijk naamwoord fatsoenlijkbijvoeglijk naamwoord kuisbijvoeglijk naamwoord zedigbijvoeglijk naamwoord |
modest (not bragging or boasting about oneself or one's achievements) adjective [UK: ˈmɒ.dɪst] [US: ˈmɑː.dəst] | bescheidenbijvoeglijk naamwoord ingetogenbijvoeglijk naamwoord |
modestly (in a modest manner) adverb [UK: ˈmɒ.dɪst.li] [US: ˈmɑː.dəst.li] | bescheidenbijwoord |
modesty (moderate behaviour; reserve) noun [UK: ˈmɒ.dɪ.sti] [US: ˈmɑː.də.sti] | gereserveerdheidsubstantief schroomsubstantief |
modesty (the quality of being modest) noun [UK: ˈmɒ.dɪ.sti] [US: ˈmɑː.də.sti] | bescheidenheidsubstantief |
immodest (lacking modesty) adjective [UK: ɪ.ˈmɒ.dɪst] [US: ɪ.ˈmɒ.dəst] | onbescheidenbijvoeglijk naamwoord |