English-Dutch dictionary »

left meaning in Dutch

EnglishDutch
left (on the left side)
adverb
[UK: left]
[US: ˈleft]

linksbijwoord

left (remaining)
verb
[UK: left]
[US: ˈleft]

overwerkwoord

left [lefts] (the ensemble of left-wing political parties)
noun
[UK: left]
[US: ˈleft]

linkssubstantief
{n}

left [lefts] (the left side)
noun
[UK: left]
[US: ˈleft]

linkerkantsubstantief
{m}

left (west side of the body when one is facing north)
adjective
[UK: left]
[US: ˈleft]

linkerbijvoeglijk naamwoord

linksbijvoeglijk naamwoord

leave [left, left, leaving, leaves] (to cause to remain as available, not take away, refrain from depleting)
verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

achterlatenwerkwoord

latenwerkwoord

leave [left, left, leaving, leaves] (to depart (intransitive))
verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

vertrekkenwerkwoord

weggaanwerkwoord

leave [left, left, leaving, leaves] (to depart from, end one's connection or affiliation with)
verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

verlatenwerkwoord

leave [left, left, leaving, leaves] (to end one's membership in)
verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

beëindigenwerkwoord

leave [left, left, leaving, leaves] (to give (something) to someone; to deliver (something) to a repository; to deposit)
verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

deponerenwerkwoord

leave [left, left, leaving, leaves] (to transfer possession after death)
verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

nalatenwerkwoord

leave [left, left, leaving, leaves] (to transfer responsibility or attention)
verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

overdragenwerkwoord

overlatenwerkwoord

leave [left, left, leaving, leaves] verb
[UK: liːv]
[US: ˈliːv]

over zijnwerkwoord

overblijvenwerkwoord

left-handed (preferring the left hand over the right)
noun
[UK: left ˈhæn.dɪd]
[US: ˈleft ˈhæn.dəd]

linkshandigsubstantief

left-wing (favoring social equality)
adjective
[UK: left ˈwɪŋ]
[US: left ˈwɪŋ]

linksbijvoeglijk naamwoord

leftover (remaining, left behind)
adjective
[UK: ˈlef.təʊ.və(r)]
[US: ˈlefto.ʊ.və(r)]

restantbijvoeglijk naamwoord
{n}

leftover (remaining as meal is complete)
adjective
[UK: ˈlef.təʊ.və(r)]
[US: ˈlefto.ʊ.və(r)]

kliekjebijvoeglijk naamwoord
{n}

leftovers (food remaining after a meal)
noun
[UK: ˈlef.təʊ.və(r)z]
[US: ˈlefto.ʊ.və(r)z]

etensrestensubstantief
{Pl} {f}

kliekjessubstantief
{Pl} {n}

cleft [clefts] (opening made or as if made by splitting)
noun
[UK: kleft]
[US: ˈkleft]

kloofsubstantief
{f}

spleetsubstantief
{f}

gluteal cleft [gluteal clefts] (cleft between buttocks)
noun
[UK: ɡlˈuːtiəl klˈeft]
[US: ɡlˈuːɾiəl klˈeft]

bilnaadsubstantief
{m}

bilspleetsubstantief
{f}

please turn left phrase

alstublieftphrase

draai linksphrase