ledge meaning in Dutch

English	Dutch
ledge [ledges] (lode) noun [UK: ledʒ] [US: ˈledʒ]	adersubstantief {m} {f} ertslaagsubstantief {m} {f}
ledger [ledgers] (collection of accounting entries) noun [UK: ˈle.dʒə(r)] [US: ˈle.dʒər]	grootboeksubstantief
ledger [ledgers] noun [UK: ˈle.dʒə(r)] [US: ˈle.dʒər]	kladbloksubstantief {m} leggersubstantief {m}
about sledge (largest hammer) noun	smidshamersubstantief {m} voorhamersubstantief {m}
acknowledge [acknowledged, acknowledging, acknowledges] (to admit the knowledge of) verb [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ]	bekennenwerkwoord erkennenwerkwoord
acknowledge [acknowledged, acknowledging, acknowledges] (to notify receipt) verb [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ]	ontvangst bevestigen/meldenwerkwoord
acknowledge [acknowledged, acknowledging, acknowledges] (to own with gratitude) verb [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ]	erkentelijk zijnwerkwoord
carnal knowledge (archaic term for sexual intercourse) noun [UK: ˈkɑːn.l̩ ˈnɒ.lɪdʒ] [US: ˈkɑːr.nl̩ ˈnɑː.lədʒ]	gemeenschapsubstantief {f}
common knowledge (special kind of knowledge for a group of agents) noun	gemeenschappelijke kennissubstantief {f}
full-fledged (having full qualification, credentials or preparation) adjective [UK: fʊl ˈfledʒd] [US: fʊl ˈfledʒd]	volwaardigbijvoeglijk naamwoord
general knowledge (wide body of information that a person acquires from education and from life) noun	algemene kennissubstantief {f}
general ledger (central accounting record) noun [UK: ˈdʒen.r̩əl ˈle.dʒə(r)] [US: ˈdʒen.r̩əl ˈle.dʒər]	grootboeksubstantief {n}
knowledge [knowledges] (awareness, state of having been informed) noun [UK: ˈnɒ.lɪdʒ] [US: ˈnɑː.lədʒ]	medewetensubstantief {n}
knowledge [knowledges] (fact of knowing about something; understanding, familiarity with information) noun [UK: ˈnɒ.lɪdʒ] [US: ˈnɑː.lədʒ]	kennissubstantief wetensubstantief wetenschapsubstantief
knowledge is power phrase [UK: ˈnɒ.lɪdʒ ɪz ˈpaʊə(r)] [US: ˈnɑː.lədʒ ˈɪz ˈpaʊər]	kennis is machtphrase
knowledgeable (having knowledge, especially of a particular subject) adjective [UK: ˈnɒ.lɪ.dʒəb.l̩] [US: ˈnɑː.lə.dʒəb.l̩]	geïnformeerdbijvoeglijk naamwoord
knowledgeable (well informed) adjective [UK: ˈnɒ.lɪ.dʒəb.l̩] [US: ˈnɑː.lə.dʒəb.l̩]	goed ingelichtbijvoeglijk naamwoord
pledge [pledges] (delivery of personal property to secure the payment of a debt) noun [UK: pledʒ] [US: ˈpledʒ]	pand [panden]substantief {n}
pledge [pledges] (person who has taken a pledge of allegiance to a fraternity) noun [UK: pledʒ] [US: ˈpledʒ]	schachtsubstantief
pledge [pledges] (solemn promise) noun [UK: pledʒ] [US: ˈpledʒ]	beloftesubstantief {f} eedsubstantief {m} geloftesubstantief {f}
pledge [pledged, pledging, pledges] (to deposit something as a security; to pawn) verb [UK: pledʒ] [US: ˈpledʒ]	verpandenwerkwoord
pledge [pledged, pledging, pledges] (to make a solemn promise) verb [UK: pledʒ] [US: ˈpledʒ]	plechtig belovenwerkwoord
self-knowledge (knowledge or insight into one's own nature and abilities) noun [UK: self ˈnɒ.lɪdʒ] [US: ˈself ˈnɑː.lədʒ]	zelfkennissubstantief {f}
sledge [sledges] (sleigh or sled) noun [UK: sledʒ] [US: sˈledʒ]	arsubstantief {m} {f} sleesubstantief {f}
sledgehammer [sledgehammers] (kind of hammer) noun [UK: ˈsledʒ.hæ.mə(r)] [US: sˈleʤ.ˌhæ.mər]	beukhamersubstantief {m} voorhamersubstantief {m}
to one's knowledge preposition	bij mijn wetenpreposition voor zo ver ik weetpreposition
use a sledgehammer to crack a nut (idiom) verb	met een kanon op een mug schietenwerkwoord

↑

ledge meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested