Engels | Nederlands |
---|---|
withering (diminishing rapidly) adjective [UK: ˈwɪ.ðər.ɪŋ] [US: ˈwɪ.ðər.ɪŋ] | verblekenbijvoeglijk naamwoord verleppenbijvoeglijk naamwoord |
withering (tending to destroy, devastate, overwhelm or cause complete destruction) adjective [UK: ˈwɪ.ðər.ɪŋ] [US: ˈwɪ.ðər.ɪŋ] | verdorrenbijvoeglijk naamwoord vernietigenbijvoeglijk naamwoord verwelkenbijvoeglijk naamwoord |
withering (tending to make someone feel small) adjective [UK: ˈwɪ.ðər.ɪŋ] [US: ˈwɪ.ðər.ɪŋ] | iemand het zwijgen opleggenbijvoeglijk naamwoord |
wither [withered, withering, withers] ((intransitive) shrivel, droop, dry up) verb [UK: ˈwɪ.ðə(r)] [US: ˈwɪ.ðər] | verschrompelenwerkwoord |