Engels-Nederlands woordenboek »

wash betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
wash [washes] (process or an instance of washing or being washed by water)
noun
[UK: wɒʃ]
[US: ˈwɑːʃ]

wassubstantief

wash [washed, washing, washes] (to clean with water)
verb
[UK: wɒʃ]
[US: ˈwɑːʃ]

afspoelenwerkwoord

spoelenwerkwoord

wassenwerkwoord

wash [washed, washing, washes] (to move or erode by the force of water in motion)
verb
[UK: wɒʃ]
[US: ˈwɑːʃ]

wegspoelenwerkwoord

wash up (wash one's hands and/or face (US))
verb
[UK: wɒʃ ʌp]
[US: ˈwɑːʃ ʌp]

zich opfrissenwerkwoord

zich wassenwerkwoord

washbasin [washbasins] (basin used for washing, sink)
noun
[UK: ˈwɒʃ.beɪs.n̩]
[US: ˈwɑːʃ.ˌbes.n̩]

wasbaksubstantief
{m}

waskomsubstantief
{m}

wastafelsubstantief
{f}

washboard (a board on the gunwale of a boat to stop splashing - a splash board)
noun
[UK: ˈwɒʃ.bɔːd]
[US: ˈwɑːʃ.ˌbɔːrd]

zetbordsubstantief
{n}

washboard (board to do laundry)
noun
[UK: ˈwɒʃ.bɔːd]
[US: ˈwɑːʃ.ˌbɔːrd]

wasbordsubstantief
{n}

washcloth [washcloths] (cloth used to wash)
noun
[UK: ˈwɒʃ.klɒθ]
[US: ˈwɑːʃ.ˌklɒθ]

washandsubstantief
{f}

washandjesubstantief
{n}

waslapsubstantief
{m}

washer [washers] (flat disk)
noun
[UK: ˈwɒ.ʃə(r)]
[US: ˈwɑː.ʃər]

leertjesubstantief

ringsubstantief

schijfsubstantief
{f}

washer [washers] (person who washes for a living)
noun
[UK: ˈwɒ.ʃə(r)]
[US: ˈwɑː.ʃər]

wasserettejuffrouwsubstantief
{f}

washer [washers] (something that washes)
noun
[UK: ˈwɒ.ʃə(r)]
[US: ˈwɑː.ʃər]

vaatwassersubstantief
{m}

wasmachinesubstantief
{m}

washing machine [washing machines] (machine that washes clothes)
noun
[UK: ˈwɒʃ.ɪŋ mə.ˈʃiːn]
[US: ˈwɑːʃ.ɪŋ mɪ.ˈʃiːn]

wasmachinesubstantief
{f}

washing mitt noun

washandsubstantief
{m}

washandjesubstantief
{n}

washing-up (washing of dishes etc.)
noun
[UK: ˌwɒ.ʃɪŋ ˈʌp]
[US: ˌwɒ.ʃɪŋ ˈʌp]

afwassubstantief
{m}

washing-up liquid (liquid soap used to wash dishes)
noun
[UK: ˈwɒʃ.ɪŋ ʌp ˈlɪ.kwɪd]
[US: ˈwɑːʃ.ɪŋ ʌp ˈlɪ.kwəd]

afwasmiddelsubstantief
{n}

Washington (name)
proper noun
[UK: ˈwɒ.ʃɪŋ.tən]
[US: ˈwɑː.ʃɪŋ.tən]

Washingtoneigennam
{n}

Washington, D.C. (federal capital of the United States of America)
proper noun

Washington D.C.eigennam

washrag (square piece of cloth for washing the face and body)
noun
[UK: wˈɒʃraɡ]
[US: wˈɑːʃræɡ]

washandjesubstantief

washstand (table for washing)
noun
[UK: ˈwɒʃ stænd]
[US: ˈwɒʃ stænd]

wastafelsubstantief
{f}

awash (washed by the waves or tide)
adjective
[UK: ə.ˈwɒʃ]
[US: ə.ˈwɔːʃ]

blankbijvoeglijk naamwoord

overspoeldbijvoeglijk naamwoord

brain-washing (form of indoctrination)
noun
[UK: breɪn ˈwɒʃ.ɪŋ]
[US: ˈbreɪn ˈwɑːʃ.ɪŋ]

hersenspoelingsubstantief
{f}

brainwash [brainwashed, brainwashing, brainwashes] (to affect one's mind)
verb
[UK: ˈbreɪn.wɒʃ]
[US: ˈbreɪˌn.wɑːʃ]

hersenspoelenwerkwoord

car wash (place at which a car is washed, often mechanically)
noun
[UK: kɑː(r) wɒʃ]
[US: ˈkɑːr ˈwɑːʃ]

autowasstraatsubstantief
{f}

wasstraatsubstantief
{f}

dishwasher [dishwashers] (machine)
noun
[UK: ˈdɪ.ʃwɒ.ʃə(r)]
[US: ˈdɪ.ˌʃwɑː.ʃər]

afwasmachinesubstantief
{f}

vaatwasmachinesubstantief
{f}

vaatwassersubstantief
{m}

dishwasher [dishwashers] (person)
noun
[UK: ˈdɪ.ʃwɒ.ʃə(r)]
[US: ˈdɪ.ˌʃwɑː.ʃər]

afwassersubstantief
{m} {f}

12