Engels-Nederlands woordenboek »
total betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| total [totals] (amount) noun [UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩] | totaalsubstantief |
| total (complete) adjective [UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩] | compleetbijvoeglijk naamwoord completebijvoeglijk naamwoord totaal-bijvoeglijk naamwoord volledigbijvoeglijk naamwoord volledigebijvoeglijk naamwoord |
| total (entire) adjective [UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩] | geheelbijvoeglijk naamwoord gehelebijvoeglijk naamwoord totaalbijvoeglijk naamwoord totalebijvoeglijk naamwoord |
| total [totals] (sum) noun [UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩] | som [soms]substantief |
| total [totalled, totalling, totals] (to add up) verb [UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩] | bijeentellenwerkwoord optellenwerkwoord |
| total [totalled, totalling, totals] (to demolish) verb [UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩] | in de prak rijdenwerkwoord |
| total [totalled, totalling, totals] (to equal after calculation) verb [UK: ˈtəʊt.l̩] [US: ˈtoʊt.l̩] | gelijk zijn aanwerkwoord uitkomen opwerkwoord |
| total football (football tactic) noun | totaalvoetbalsubstantief |
| total war (warfare where all of a country's resources are employed) noun [UK: ˈtəʊt.l̩ wɔː(r)] [US: ˈtoʊt.l̩ ˈwɔːr] | totale oorlogsubstantief |
| totalitarian (related to the system of government) adjective [UK: ˌtəʊ.tæ.lɪ.ˈteə.rɪən] [US: ˌtoʊ.tæ.lɪ.ˈteə.rɪən] | totalitairbijvoeglijk naamwoord totalitairebijvoeglijk naamwoord |
| totalitarianism (system where state wields absolute control) noun [UK: ˌtəʊ.tæ.lɪ.ˈteə.rɪə.nɪ.zəm] [US: ˌtoʊ.tæ.lɪ.ˈteə.rɪə.nɪ.zəm] | totalitarismesubstantief |
| totally (In a total manner; completely) adverb [UK: ˈtəʊ.tə.li] [US: ˈtoʊ.tə.li] | helemaalbijwoord totaalbijwoord volledigbijwoord |
| teetotaler [teetotalers] (person who completely abstains from alcohol) noun [UK: tiːˈtəʊtlə ] [US: ˌtiˌtoʊˈteɪlər ] | geheelonthoudersubstantief geheelonthoudstersubstantief |
