Engels-Nederlands woordenboek »

taste betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
taste [tastes] (one of the sensations produced by the tongue)
noun
[UK: teɪst]
[US: ˈteɪst]

smaaksubstantief
{m}

taste [tasted, tasting, tastes] (to experience)
verb
[UK: teɪst]
[US: ˈteɪst]

gevoelenwerkwoord

ondergaanwerkwoord

taste [tasted, tasting, tastes] (to have a taste)
verb
[UK: teɪst]
[US: ˈteɪst]

smakenwerkwoord

taste [tasted, tasting, tastes] (to sample the flavor of something)
verb
[UK: teɪst]
[US: ˈteɪst]

proevenwerkwoord

taste of one's own medicine (harsh treatment)
noun

koekje van eigen deegsubstantief

tastebud (a small organ on the tongue used for tasting)
noun

smaakpapilsubstantief
{c}

tasteful (exhibiting good taste)
adjective
[UK: ˈteɪst.fəl]
[US: ˈteɪst.fəl]

smaakvolbijvoeglijk naamwoord

tasteless (having no flavour)
adjective
[UK: ˈteɪst.ləs]
[US: ˈteɪst.ləs]

smakeloosbijvoeglijk naamwoord

aftertaste [aftertastes] (The persistence of the taste of something no longer present)
noun
[UK: ˈɑːf.tə.teɪst]
[US: ˈæf.tər.ˌtest]

nasmaaksubstantief
{m}

foretaste [foretastes] (taste taken in advance)
noun
[UK: ˈfɔː.teɪst]
[US: fɔːr.ˈteɪst]

voorproefjesubstantief
{n}

foretaste [foretastes] noun
[UK: ˈfɔː.teɪst]
[US: fɔːr.ˈteɪst]

voorsmaaksubstantief
{n}

there's no accounting for taste (people's tastes differ)
phrase
[UK: ðeəz nəʊ əˈk.aʊnt.ɪŋ fɔː(r) teɪst]
[US: ˈðerz ˈnoʊ əˈk.aʊnt.ɪŋ ˈfɔːr ˈteɪst]

over smaak valt niet te twistenphrase

winetaster (one who examines and evaluates wine by tasting it)
noun

wijnproeversubstantief
{m}