Engels-Nederlands woordenboek »

strong betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
strong [stronger, strongest] (capable of producing great physical force)
adjective
[UK: strɒŋ]
[US: ˈstrɒŋ]

krachtigbijvoeglijk naamwoord

sterkbijvoeglijk naamwoord

strong [stronger, strongest] (capable of withstanding great physical force)
adjective
[UK: strɒŋ]
[US: ˈstrɒŋ]

stevigbijvoeglijk naamwoord

strong [stronger, strongest] (determined, unyielding)
adjective
[UK: strɒŋ]
[US: ˈstrɒŋ]

standvastigbijvoeglijk naamwoord

strong [stronger, strongest] (having a high concentration of an essential or active ingredient)
adjective
[UK: strɒŋ]
[US: ˈstrɒŋ]

geconcentreerdbijvoeglijk naamwoord

strong [stronger, strongest] (slang: impressive)
adjective
[UK: strɒŋ]
[US: ˈstrɒŋ]

krasbijvoeglijk naamwoord

strong verb (verb type)
noun

sterk werkwoordsubstantief
{n}

stronghold (place built to withstand attack)
noun
[UK: ˈstrɒŋ.həʊld]
[US: ˈstrɒŋhoʊld]

bastionsubstantief
{n}

bolwerksubstantief
{n}

fortsubstantief
{n}

vestingsubstantief
{f}

a chain is only as strong as its weakest link (aphorism)
phrase

de keten is zo sterk als haar zwakste schakelphrase