Engels-Nederlands woordenboek »

store betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
store [stored, storing, stores] (computing: write (something) into memory or registers)
verb
[UK: stɔː(r)]
[US: ˈstɔːr]

opslaanwerkwoord

store [stored, storing, stores] (keep (something) while not in use)
verb
[UK: stɔː(r)]
[US: ˈstɔːr]

bewarenwerkwoord

store [stores] (place where items may be kept)
noun
[UK: stɔː(r)]
[US: ˈstɔːr]

magazijnsubstantief
{n}

store [stored, storing, stores] (remain in good condition while stored)
verb
[UK: stɔː(r)]
[US: ˈstɔːr]

behoudenwerkwoord

store [stores] (supply held in storage)
noun
[UK: stɔː(r)]
[US: ˈstɔːr]

voorraadsubstantief
{m}

storeroom [storerooms] (room used for storage)
noun
[UK: ˈstɔː.ruːm]
[US: ˈstɔːr.ˌruːm]

bergingsubstantief
{f}

storey [storeys] (floor, level)
noun
[UK: ˈstɔː.ri]
[US: ˈstɔː.ri]

etagesubstantief
{m}

verdiepsubstantief
{n}

verdiepingsubstantief
{f}

castoreum (castor sac exudate)
noun
[UK: kˌastɔːrˈiːəm]
[US: kˌæstoːrˈiːəm]

bevergeilsubstantief
{n}

castoreumsubstantief
{n}

convenience store (a small retail store)
noun
[UK: kən.ˈviː.nɪəns stɔː(r)]
[US: kən.ˈviː.njəns ˈstɔːr]

buurtwinkelsubstantief
{m}

gemakswinkelsubstantief
{m}

kruideniersubstantief
{m}

kruidenierszaaksubstantief
{f}

superettesubstantief
{f}

department store [department stores] (store containing many departments)
noun
[UK: dɪ.ˈpɑːt.mənt.ˈstɔː]
[US: dɪ.ˈpɑːt.mənt.ˈstɔː]

warenhuissubstantief
{n}

hardware store (merchant)
noun
[UK: ˈhɑː.dweə(r) stɔː(r)]
[US: ˈhɑːr.ˌdwer ˈstɔːr]

ijzerwarenwinkelsubstantief
{m}

ijzerwinkelsubstantief
{m}

is there a grocery store nearby (is there a grocery store?)
phrase

is er een supermarkt in de buurt?phrase

liquor store [liquor stores] (liquor store, bottle shop)
noun
[UK: ˈlɪkə(r) stɔː(r)]
[US: ˈlɪkər ˈstɔːr]

slijterijsubstantief
{f}

restore [restored, restoring, restores] (to bring back to a previous condition or state)
verb
[UK: rɪ.ˈstɔː(r)]
[US: rə.ˈstɔːr]

herstellenwerkwoord

restaurerenwerkwoord

terugzettenwerkwoord