Engels-Nederlands woordenboek »

stand betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
standing (water)
adjective
[UK: ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˈstænd.ɪŋ]

stilstaandbijvoeglijk naamwoord

standing army (professional permanent army)
noun
[UK: ˈstænd.ɪŋ ˈɑː.mi]
[US: ˈstænd.ɪŋ ˈɑːr.mi]

staand legersubstantief
{n}

standing order (regular transfer of fixed sum between bank accounts)
noun
[UK: ˈstænd.ɪŋ ˈɔː.də(r)]
[US: ˈstænd.ɪŋ ˈɔːr.dər]

domiciliëringsubstantief
{f}

standing ovation (enthusiastic applause)
noun

staande ovatiesubstantief
{f}

standpoint [standpoints] (point of view)
noun
[UK: ˈstændpɔɪnt]
[US: ˈstænd.ˈpɔɪnt]

standpuntsubstantief
{n}

uitgangspuntsubstantief
{n}

standstill (complete immobility)
noun
[UK: ˈstæn.stɪl]
[US: ˈstænd.ˌstɪl]

stilstandsubstantief

bandstand (platform for bands to play on)
noun
[UK: ˈbænd.stænd]
[US: ˈbænd.ˌstænd]

bandstandsubstantief
{m}

muziekkiosksubstantief
{m}

muziekkoepelsubstantief
{f}

muziekpaviljoensubstantief
{m}

muziektentsubstantief
{m}

behind every successful man there stands a woman (men's success often depends on the support and work and support of their wives for female partners)
phrase

achter elke grote man staat een vrouwphrase

bookstand (stall where books are sold)
noun
[UK: ˈbʊk.stænd]
[US: ˈbʊ.ˌstænd]

boekenkraamsubstantief
{f}

bookstand (stand made for holding books open)
noun
[UK: ˈbʊk.stænd]
[US: ˈbʊ.ˌstænd]

boekenstandaardsubstantief
{m}

bystander [bystanders] (a person who, although present at some event, does not take part in it; an observer or spectator)
noun
[UK: ˈbaɪ.stæn.də(r)]
[US: ˈbaɪ.ˌstæn.dər]

omstandersubstantief
{m}

clothes stand (pole with pegs)
noun

kapstoksubstantief
{m}

coat stand (pole with pegs)
noun
[UK: ˈkəʊt stænd]
[US: ˈkoʊt ˈstænd]

kapstoksubstantief

gold standard [gold standards] (monetary system)
noun
[UK: ɡəʊld ˈstæn.dəd]
[US: ɡoʊld ˈstæn.dərd]

gouden standaardsubstantief

grandstand [grandstands] (audience)
noun
[UK: ˈɡræn.stænd]
[US: ˈɡrænd.ˌstænd]

toeschouwerssubstantief

grandstand [grandstands] (seating area)
noun
[UK: ˈɡræn.stænd]
[US: ˈɡrænd.ˌstænd]

tribunesubstantief

handstand (a movement or position in which a person is upside down)
noun
[UK: ˈhænd.stænd]
[US: ˈhænd.ˌstænd]

handstandsubstantief
{m}

I don't understand phrase
[UK: ˈaɪ dəʊnt ˌʌn.də.ˈstænd]
[US: ˈaɪ ˈdoʊnt ˌʌn.dər.ˈstænd]

ik begrijp het nietphrase

ik snap het nietphrase

kickstand (levered bar of a bicycle or motorcycle)
noun
[UK: kˈɪkstand]
[US: kˈɪkstænd]

standaardsubstantief

misunderstand [misunderstood, misunderstanding, misunderstands] (to understand incorrectly, while believing one has understood correctly)
verb
[UK: ˌmɪs.ˌʌn.də.ˈstænd]
[US: ˌmɪ.sən.dər.ˈstænd]

misverstaanwerkwoord

misunderstanding [misunderstandings] (mistake)
noun
[UK: ˌmɪs.ˌʌn.də.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌmɪ.sən.dər.ˈstænd.ɪŋ]

misverstandsubstantief
{n}

music stand (stand for holding sheet music)
noun
[UK: ˈmjuː.zɪk stænd]
[US: ˈmjuː.zɪk ˈstænd]

muziekstandaardsubstantief
{m}

muziekstatiefsubstantief
{n}

notenstandaardsubstantief
{m}

newsstand [newsstands] (open stall where newspapers and magazines are on sale)
noun
[UK: ˈnjuːz stænd]
[US: ˈnuːz.ˌstænd]

krantenkiosksubstantief
{f}

nightstand [nightstands] (small table placed beside the head of a bed)
noun
[UK: ˈnaɪt.ˌstænd]
[US: ˈnaɪt.ˌstænd]

nachtkastjesubstantief
{n}

notwithstanding (in spite of)
preposition
[UK: ˌnɒ.twɪθ.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌnɑː.ˌtwɪθ.ˈstænd.ɪŋ]

niettegenstaandepreposition

one-night stand [one-night stands] (sexual encounter)
noun

avontuurtjesubstantief
{n}

one-night standsubstantief
{n}

outstanding (distinguished from others by its superiority)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌɑːwt.ˈstænd.ɪŋ]

vooraanstaandbijvoeglijk naamwoord

outstanding (not settled or finished)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌɑːwt.ˈstænd.ɪŋ]

onopgelostbijvoeglijk naamwoord

outstanding (owed as a debt)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌɑːwt.ˈstænd.ɪŋ]

uitstaandbijvoeglijk naamwoord

outstanding (projecting outwards)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌɑːwt.ˈstænd.ɪŋ]

overhellendbijvoeglijk naamwoord

outstanding (standing out from others)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌɑːwt.ˈstænd.ɪŋ]

bijzonderbijvoeglijk naamwoord

123