Engels-Nederlands woordenboek »

sit betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
positive thinking (focusing on thoughts of success)
noun

positief denkensubstantief

positively (in a positive manner)
adverb
[UK: ˈpɒ.zə.tɪ.vli]
[US: ˈpɑː.zə.tɪ.vli]

positiefbijwoord

positivism (philosophical doctrine)
noun
[UK: ˈpɒ.zɪ.tɪ.vɪ.zəm]
[US: ˈpɑː.zə.tɪ.ˌvɪ.zəm]

positivismesubstantief
{n}

positron [positrons] noun
[UK: ˈpɒ.zɪ.trɒn]
[US: ˈpɑː.zə.ˌtrɑːn]

positronsubstantief

postposition [postpositions] ((grammar) words that come after the noun)
noun
[UK: ˈpəʊst.pə.ˈzɪ.ʃən]
[US: ˌpoʊst.pə.ˈzɪ.ʃən]

achtergeplaatst voorzetselsubstantief
{n}

achterzetselsubstantief
{n}

preposition [prepositions] (grammar: a type of word like "of, from, for, by")
noun
[UK: ˌpre.pə.ˈzɪʃ.n̩]
[US: pre.pə.ˈzɪʃ.n̩]

kastwoordsubstantief
{n}

voorzetselsubstantief
{n}

prepositional case (case serving as object of a preposition)
noun

prepositiefsubstantief

prepositionalissubstantief
{m}

prepositional phrase (phrase containing both a preposition and its complement)
noun

voorzetselconstituentsubstantief

prerequisite [prerequisites] (Something that must be gained in order to gain something else)
noun
[UK: ˌpriː.ˈre.kwɪ.zɪt]
[US: pri.ˈre.kwə.zət]

vereistesubstantief
{f} {n}

voorwaardesubstantief
{f}

presupposition [presuppositions] (act of presupposing)
noun
[UK: ˌpriː.sʌ.pə.ˈzɪʃ.n̩]
[US: ˌpri.sə.pə.ˈzɪʃ.n̩]

aannemensubstantief
{f}

veronderstellensubstantief
{f}

presupposition [presuppositions] (assumption, conjecture, speculation or something supposed without proof)
noun
[UK: ˌpriː.sʌ.pə.ˈzɪʃ.n̩]
[US: ˌpri.sə.pə.ˈzɪʃ.n̩]

aannamesubstantief
{f}

veronderstellingsubstantief
{f}

propensity [propensities] (tendency)
noun
[UK: prə.ˈpen.sɪ.ti]
[US: prə.ˈpen.sə.ti]

beheptheidsubstantief

geneigdheidsubstantief

neigingsubstantief

proposition [propositions] (idea or plan offered)
noun
[UK: ˌprɒ.pə.ˈzɪʃ.n̩]
[US: ˌprɑː.pə.ˈzɪʃ.n̩]

propositiesubstantief

voorstelsubstantief
{n}

psittacosis [psittacoses] (infection)
noun
[UK: ˌsɪ.təˈk.əʊ.sɪs]
[US: ˌsɪ.təˈko.ʊ.sɪs]

psittacosesubstantief
{f}

religiosity (quality of being religious)
noun
[UK: rɪ.ˌlɪ.dʒi.ˈɒ.sə.ti]
[US: rə.ˌlɪ.dʒi.ˈɑː.sə.ti]

religiositeitsubstantief
{f}

repository (a burial vault)
noun
[UK: rɪ.ˈpɒ.zɪt.r̩i]
[US: ri.ˈpɑː.zə.ˌtɔː.ri]

grafkeldersubstantief
{c}

repository (a location for storage, often for safety or preservation)
noun
[UK: rɪ.ˈpɒ.zɪt.r̩i]
[US: ri.ˈpɑː.zə.ˌtɔː.ri]

depotsubstantief
{n}

opslagplaatssubstantief
{c}

opslagruimtesubstantief
{c}

repository (a person to whom a secret is entrusted)
noun
[UK: rɪ.ˈpɒ.zɪt.r̩i]
[US: ri.ˈpɑː.zə.ˌtɔː.ri]

vertrouwelingsubstantief
{c}

requisite (essential; required)
adjective
[UK: ˈre.kwɪ.zɪt]
[US: ˈre.kwə.zət]

noodzakelijkbijvoeglijk naamwoord

onmisbaarbijvoeglijk naamwoord

vereistbijvoeglijk naamwoord

resit (examination)
noun
[UK: ˌriː.ˈsɪt]
[US: ˌriː.ˈsɪt]

herkansingsubstantief

resit (to take an examination second time)
verb
[UK: ˌriː.ˈsɪt]
[US: ˌriː.ˈsɪt]

herkansenwerkwoord

sensitive (responsive to stimuli)
adjective
[UK: ˈsen.sə.tɪv]
[US: ˈsen.sə.tɪv]

gevoeligbijvoeglijk naamwoord

lichtgeraaktbijvoeglijk naamwoord

prikkelbaarbijvoeglijk naamwoord

sensitivity [sensitivities] ((electronics) degree of response of an instrument to a change in an input signal)
noun
[UK: ˌsen.sə.ˈtɪ.vɪ.ti]
[US: ˌsen.sə.ˈtɪ.və.ti]

ontvankelijkheidsubstantief
{f}

sensitivity [sensitivities] ((statistics) probability of a true positive being correctly identified)
noun
[UK: ˌsen.sə.ˈtɪ.vɪ.ti]
[US: ˌsen.sə.ˈtɪ.və.ti]

sensitiviteitsubstantief
{f}

sensitivity [sensitivities] (the ability of an organism or organ to respond to external stimuli)
noun
[UK: ˌsen.sə.ˈtɪ.vɪ.ti]
[US: ˌsen.sə.ˈtɪ.və.ti]

gevoeligheidsubstantief
{f}

3456

Zoek geschiedenis