Engels-Nederlands woordenboek »

rise betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
rise [rises] (action of moving upwards)
noun
[UK: raɪz]
[US: ˈraɪz]

oprijzensubstantief
{?}

opstijgensubstantief
{?}

rijzensubstantief
{?}

stijgensubstantief
{?}

rise [rises] (increase (in a quantity, price, etc))
noun
[UK: raɪz]
[US: ˈraɪz]

toenemensubstantief
{?}

vermeerderensubstantief
{?}

rise (of a celestial body: to appear to move from behind the horizon)
verb
[UK: raɪz]
[US: ˈraɪz]

opkomenwerkwoord

rise (of a quantity, etc: to increase)
verb
[UK: raɪz]
[US: ˈraɪz]

stijgenwerkwoord

rise (to be resurrected)
verb
[UK: raɪz]
[US: ˈraɪz]

opstaanwerkwoord

rise (to move upwards)
verb
[UK: raɪz]
[US: ˈraɪz]

opstijgenwerkwoord

rijzenwerkwoord

apprise [apprised, apprising, apprises] (to make (someone or oneself) aware of some information, see also: inform; notify)
verb
[UK: ə.ˈpraɪz]
[US: ə.ˈpraɪz]

iemand op de hoogte houdenwerkwoord

inlichtenwerkwoord

arise [arose, arisen, arising, arises] (get up, stand up)
verb
[UK: ə.ˈraɪz]
[US: ə.ˈraɪz]

opstaanwerkwoord

arise [arose, arisen, arising, arises] (start to exist, originate)
verb
[UK: ə.ˈraɪz]
[US: ə.ˈraɪz]

ontstaanwerkwoord

brise soleil (structural sunshade)
noun

zonneweringsubstantief
{f}

comprise [comprised, comprising, comprises] (be made up of)
verb
[UK: kəm.ˈpraɪz]
[US: kəm.ˈpraɪz]

bevattenwerkwoord

omvattenwerkwoord

comprise [comprised, comprising, comprises] (compose)
verb
[UK: kəm.ˈpraɪz]
[US: kəm.ˈpraɪz]

uitmakenwerkwoord

vormenwerkwoord

crisis [crises] (crucial or decisive point or situation; a turning point)
noun
[UK: ˈkraɪ.sɪs]
[US: ˈkraɪ.səs]

crisissubstantief
{f}

keerpuntsubstantief
{n}

crisis [crises] (point in a drama at which a conflict reaches a peak before being resolved)
noun
[UK: ˈkraɪ.sɪs]
[US: ˈkraɪ.səs]

breekpuntsubstantief
{n}

element of surprise (strategic advantage)
noun

verrassingselementsubstantief
{n}

enterprise [enterprises] (company, business, organization, or endeavor)
noun
[UK: ˈen.tə.praɪz]
[US: ˈen.tər.ˌpraɪz]

ondernemingsubstantief
{f}

free enterprise (economic system)
noun
[UK: ˈfriː.ˈen.tə.praɪz]
[US: ˈfriː.ˈen.tə.praɪz]

vrij ondernemerschapsubstantief
{n}

give rise to (to be the origin of; to produce)
verb
[UK: ɡɪv raɪz tuː ˈsʌm.θɪŋ]
[US: ˈɡɪv ˈraɪz ˈtuː ˈsʌm.θɪŋ]

veroorzakenwerkwoord

iris [irises] (part of the eye)
noun
[UK: ˈaɪə.rɪs]
[US: ˈaɪ.rəs]

regenboogvliessubstantief
{n}

iris [irises] (plant of the genus Iris)
noun
[UK: ˈaɪə.rɪs]
[US: ˈaɪ.rəs]

irissubstantief
{m} {f}

Lord willing and the creek don't rise (phrase)
phrase

bij leven en welzijnphrase

ijs en weder dienendephrase

moonrise (The time of day or night when the moon begins to rise over the horizon)
noun
[UK: muːn.raɪz]
[US: muːn.raɪz]

maansopgangsubstantief
{m}

maansopkomstsubstantief
{f}

pay rise (increase in pay)
noun

loonsverhogingsubstantief
{f}

salarisverhogingsubstantief
{f}

Pharisee [Pharisees] (member of an ancient Jewish political party, social movement, etc)
noun
[UK: ˈfæ.rɪ.siː]
[US: ˈfæ.rɪ.siː]

farizeeërsubstantief
{m}

pulverise (to render into dust or powder)
verb

doen verstuivenwerkwoord

fijnwrijvenwerkwoord

vermorzelenwerkwoord

reprise [reprises] ((music) A repetition of a phrase, or a return to an earlier theme)
noun
[UK: rɪ.ˈpriːz]
[US: rə.ˈpraɪz]

hernemingsubstantief
{f}

12