Engels-Nederlands woordenboek »

pride betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
pride [prides] (company of lions)
noun
[UK: praɪd]
[US: ˈpraɪd]

troepsubstantief

pride [prides] (consciousness of power; fullness of animal spirits; mettle; wantonness)
noun
[UK: praɪd]
[US: ˈpraɪd]

zelfbewustzijnsubstantief
{n}

pride [prides] (highest pitch; elevation reached; loftiness; prime; glory)
noun
[UK: praɪd]
[US: ˈpraɪd]

bloeisubstantief

bloeitijdsubstantief

fleursubstantief

gloriesubstantief
{n}

hoogtepuntsubstantief
{n}

pieksubstantief
{n}

pride [prides] (proud or disdainful behavior or treatment; insolence or arrogance of demeanor; haughty bearing and conduct)
noun
[UK: praɪd]
[US: ˈpraɪd]

eigenwaansubstantief

hoogmoedsubstantief

kapsonessubstantief
{m}

pride [prides] (quality or state of being proud; inordinate self-esteem; an unreasonable conceit of one's own superiority in talents, beauty, wealth, rank etc.)
noun
[UK: praɪd]
[US: ˈpraɪd]

eergevoelsubstantief
{n}

fierheidsubstantief

trotssubstantief

pride [prides] (sense of one's own worth, and abhorrence of what is beneath or unworthy of one)
noun
[UK: praɪd]
[US: ˈpraɪd]

eigendunksubstantief

zelfvoldaanheidsubstantief

pride [prided, priding, prides] (take or experience pride in something)
verb
[UK: praɪd]
[US: ˈpraɪd]

prat gaanwerkwoord

trots zijnwerkwoord

pride comes before a fall (a person who is excessively proud will often suffer a setback or failure)
phrase

hoogmoed komt voor de valphrase