Engels-Nederlands woordenboek »

price betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
price [prices] (cost required to gain possession of something)
noun
[UK: praɪs]
[US: ˈpraɪs]

prijssubstantief
{m}

price [priced, pricing, prices] (determine or put a price on something)
verb
[UK: praɪs]
[US: ˈpraɪs]

prijzenwerkwoord

schattenwerkwoord

price index [price indices] (statistical estimate)
noun
[UK: praɪs ˈɪn.deks]
[US: ˈpraɪs ˈɪn.deks]

prijsindexsubstantief

price tag (the tag or sticker attached to a product, displaying its price)
noun
[UK: praɪs tæɡ]
[US: ˈpraɪs ˈtæɡ]

prijskaartjesubstantief
{n}

priceless (so precious as not to be sold at any price)
adjective
[UK: ˈpraɪ.sləs]
[US: ˈpraɪ.sləs]

van onschatbare waardebijvoeglijk naamwoord

asking price (list or sticker price of an item)
noun
[UK: ˈɑːsk.ɪŋ praɪs]
[US: ˈæsk.ɪŋ ˈpraɪs]

laatprijssubstantief
{m}

vraagprijssubstantief
{m}

bidding price (a price offered by a buyer/bidder)
noun

biedprijssubstantief
{m}

verkoopprijssubstantief
{m}

bride price (sum paid to the family of the bride)
noun

buidsprijssubstantief
{m}

caprice [caprices] (impulsive, seemingly unmotivated notion or action)
noun
[UK: kə.ˈpriːs]
[US: kə.ˈpriːs]

capriolensubstantief
{Pl}

caprioolsubstantief
{n}

consumer price index (statistical estimate of the level of prices)
noun

consumentenprijsindexsubstantief
{m}

market price (going price)
noun
[UK: ˈmɑːkɪt praɪs]
[US: ˈmɑːrkət ˈpraɪs]

marktprijssubstantief
{m}

selling price (price at which an item is sold)
noun
[UK: ˈsel.ɪŋ praɪs]
[US: ˈsel.ɪŋ ˈpraɪs]

verkoopprijssubstantief
{m}

stock price noun

beurskoerssubstantief
{m}