Engels-Nederlands woordenboek »

pee betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
pee [peed, peeing, pees] verb
[UK: piː]
[US: ˈpiː]

plassenwerkwoord

urinerenwerkwoord

pee noun
[UK: piː]
[US: ˈpiː]

pissubstantief

plassubstantief

peek [peeked, peeking, peeks] (To look slyly, or with the eyes half closed, or through a crevice; to peep)
verb
[UK: piːk]
[US: ˈpiːk]

glurenwerkwoord

peekaboo (game for small children)
noun
[UK: ˈpiːk.ə.ˈbuː]
[US: ˈpiːk.ə.ˌbuː]

kiekeboesubstantief

peel [peels] (skin of a fruit)
noun
[UK: piːl]
[US: ˈpiːl]

schilsubstantief
{f}

peel [peels] (spadelike implement for removing loaves from an oven)
noun
[UK: piːl]
[US: ˈpiːl]

broodschietersubstantief
{m}

ovenpaalsubstantief
{m}

ovenschietersubstantief
{m}

ovenschopsubstantief
{f}

peel [peeled, peeling, peels] (to remove skin)
verb
[UK: piːl]
[US: ˈpiːl]

schillenwerkwoord

peeler [peelers] (kitchen utensil)
noun
[UK: ˈpiː.lə(r)]
[US: ˈpiː.lər]

schilmesjesubstantief
{n}

peeling (act of removing the outer surface in strips)
noun
[UK: ˈpiːl.ɪŋ]
[US: ˈpiːl.ɪŋ]

schillensubstantief
{n}

peep [peeps] (feeble utterance or complaint)
noun
[UK: piːp]
[US: ˈpiːp]

piepsubstantief

peep [peeps] (quiet sound, particularly one from a baby bird)
noun
[UK: piːp]
[US: ˈpiːp]

gepiepsubstantief

peep [peeped, peeping, peeps] (to look)
verb
[UK: piːp]
[US: ˈpiːp]

piepenwerkwoord

peer [peers] (noble)
noun
[UK: pɪə(r)]
[US: ˈpɪr]

edelesubstantief
{m}

edelmansubstantief
{m}

peer [peers] (someone of same age)
noun
[UK: pɪə(r)]
[US: ˈpɪr]

leeftijdgenootsubstantief

peer [peers] (someone or something of equal level)
noun
[UK: pɪə(r)]
[US: ˈpɪr]

gelijke [gelijken]substantief
{m} {f}

peer [peered, peering, peers] (to look with difficulty or as if searching)
verb
[UK: pɪə(r)]
[US: ˈpɪr]

turenwerkwoord

peer pressure (inducement by one's peers)
noun

groepsdruksubstantief
{m}

peeve (annoy; vex)
verb
[UK: piːv]
[US: ˈpiːv]

ergerenwerkwoord

peeve [peeves] (annoyance or grievance)
noun
[UK: piːv]
[US: ˈpiːv]

ergernissubstantief
{f}

irritatiesubstantief
{f}

peevish (constantly complaining)
adjective
[UK: ˈpiː.vɪʃ]
[US: ˈpiː.vɪʃ]

zeurderigbijvoeglijk naamwoord

banana peel (outermost layer of the banana)
noun
[UK: bə.ˈnɑː.nə piːl]
[US: bə.ˈnæ.nə ˈpiːl]

bananenschilsubstantief
{f}

cruising speed noun
[UK: ˈkruːz.ɪŋ spiːd]
[US: ˈkruːz.ɪŋ ˈspiːd]

kruissnelheidsubstantief
{f}

direct speech (the writing of speech)
noun
[UK: dɪ.ˈrekt spiːtʃ]
[US: də.ˈrekt ˈspiːtʃ]

directe redesubstantief
{f}

epee (A fencing sword)
noun
[UK: ˈepiː]
[US: ˈepiː]

degensubstantief
{m}

figure of speech (rhetorical figure)
noun
[UK: ˈfɪ.ɡə(r) əv spiːtʃ]
[US: ˈfɪ.ɡjər əv ˈspiːtʃ]

stijlfiguursubstantief
{m}

figure of speech (word or phrase)
noun
[UK: ˈfɪ.ɡə(r) əv spiːtʃ]
[US: ˈfɪ.ɡjər əv ˈspiːtʃ]

manier van sprekensubstantief

wijze van sprekensubstantief

free speech (right to express an opinion in public)
noun
[UK: friː spiːtʃ]
[US: ˈfriː ˈspiːtʃ]

vrije meningsuitingsubstantief
{f}

vrijheid van meningsuitingsubstantief
{f}

Godspeed (used, especially at a parting, to express the wish that the outcome of the actions of a person (typically someone about to start a journey or a daring endeavour) is positive for them)
interjection
[UK: ɡɒd.ˈspiːd]
[US: ˈɡɑːd.spid]

ga met Godinterjection

succesinterjection
{n}

high-speed rail (type of rail transport)
noun

hogesnelheidstreinsubstantief
{m}

lightspeed (the speed of light)
noun

snelheid van het lichtsubstantief
{f}

12