Engels | Nederlands |
---|---|
nocturnal (primarily active during the night) adjective [UK: nɒk.ˈtɜːn.l̩] [US: nakˈtɝː.nl̩] | nachtelijkbijvoeglijk naamwoord |
nod [nodded, nodding, nods] (gradually fall asleep) verb [UK: nɒd] [US: ˈnɑːd] | knikkebollenwerkwoord |
nod [nodded, nodding, nods] (incline the head up and down) verb [UK: nɒd] [US: ˈnɑːd] | knikkenwerkwoord |
nod [nods] (instance of moving one's head) noun [UK: nɒd] [US: ˈnɑːd] | kniksubstantief |
Nogai (person) noun | Nogaisubstantief |
noggin [noggins] (head) noun [UK: ˈnɒ.ɡɪn] [US: ˈnɒ.ɡɪn] | kopsubstantief |
noggin [noggins] (measure equivalent to a gill) noun [UK: ˈnɒ.ɡɪn] [US: ˈnɒ.ɡɪn] | druppelsubstantief |
noggin [noggins] (small mug, cup or ladle) noun [UK: ˈnɒ.ɡɪn] [US: ˈnɒ.ɡɪn] | druppelglassubstantief glaasjesubstantief vingerhoedsubstantief |
noise [noises] (rumour or complaint) noun [UK: nɔɪz] [US: nɔɪz] | oproersubstantief rumoersubstantief |
noise [noises] (sound or signal generated by random fluctuations) noun [UK: nɔɪz] [US: nɔɪz] | ruissubstantief |
noise [noises] (various sounds, usually unwanted) noun [UK: nɔɪz] [US: nɔɪz] | geluidsubstantief herriesubstantief lawaaisubstantief |
noise cancellation noun | ruisonderdrukkingsubstantief |
noise pollution (excessive noise) noun [UK: nɔɪz pə.ˈluːʃ.n̩] [US: nɔɪz pə.ˈluːʃ.n̩] | geluidshindersubstantief geluidsoverlastsubstantief geluidsvervuilingsubstantief |
noisy [noisier, noisiest] (making a noise) adjective [UK: ˈnɔɪz.i] [US: ˈnɔɪz.i] | lawaaierigbijvoeglijk naamwoord |
noisome (morally hurtful or noxious) adjective [UK: ˈnɔɪs.əm] [US: ˈnɔɪs.əm] | schadelijkbijvoeglijk naamwoord |
noisome (offensive to the senses) adjective [UK: ˈnɔɪs.əm] [US: ˈnɔɪs.əm] | degoutantbijvoeglijk naamwoord misselijkmakendbijvoeglijk naamwoord walgelijkbijvoeglijk naamwoord |
nomad [nomads] (a member of society or class who wander with their herds) noun [UK: ˈnəʊ.mæd] [US: ˈnoʊ.mæd] | nomadesubstantief |
nomadic (of or relating to itinerant herdsmen) adjective [UK: nəʊ.ˈmæ.dɪk] [US: noʊ.ˈmæ.dɪk] | nomadischbijvoeglijk naamwoord |
nomen gentilicium (name designating a Roman citizen as a member of a particular gens) noun | nomen gentilesubstantief |
nomenclature [nomenclatures] (set of names or terms) noun [UK: nə.ˈmen.klə.tʃə(r)] [US: ˈnomən.ˌkle.tʃər] | nomenclatuursubstantief |
nominal (of or relating to a noun) adjective [UK: ˈnɒ.mɪn.l̩] [US: ˈnɑː.mən.l̩] | naamwoordelijkbijvoeglijk naamwoord nominaalbijvoeglijk naamwoord |
nomination [nominations] (a device or means by which a person or thing is nominated) noun [UK: ˌnɒ.mɪ.ˈneɪʃ.n̩] [US: ˌnɑː.mə.ˈneɪʃ.n̩] | nominatiesubstantief |
nominative (being in the nominative case) adjective [UK: ˈnɒ.mɪ.nə.tɪv] [US: ˈnɒ.mɪ.nə.tɪv] | noemerbijvoeglijk naamwoord nominatiefbijvoeglijk naamwoord |
nominative case (case used to indicate the subject) noun [UK: ˈnɒ.mɪ.nə.tɪv keɪs] [US: ˈnɒ.mɪ.nə.tɪv ˈkeɪs] | eerste naamvalsubstantief nominatiefsubstantief |
non- (not) adjective [UK: ˌnɒn] [US: ˌnɒn] | niet-bijvoeglijk naamwoord |
non-binary (not binary) adjective | non-binairbijvoeglijk naamwoord |
non-binary (outside the gender binary, see also: genderqueer) adjective | niet-binairbijvoeglijk naamwoord nonbinairbijvoeglijk naamwoord |