Engels-Nederlands woordenboek »

man betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Man (genus Homo)
proper noun
[UK: mæn]
[US: ˈmæn]

de menseigennam
{m}

man-day (one person's working time)
noun

mandagsubstantief
{m}

man-hour (amount of work)
noun
[UK: ˈmæn aʊə(r)]
[US: ˈmæn aʊər]

manuursubstantief
{n}

man-made (created by a human)
adjective
[UK: ˈmæn.ˈmeɪd]
[US: meɪd]

door mensenhanden gemaaktbijvoeglijk naamwoord

man of few words (man who doesn't speak much)
noun

geen man van veel woordensubstantief
{m}

man of letters (a literary man)
noun

literaatsubstantief
{m}

man overboard (cry indicating someone has fallen over the side)
interjection

man overboordinterjection

man proposes, God disposes (things don't always work out as they were planned)
phrase
[UK: mæn prə.ˈpəʊ.zɪz ɡɒd dɪ.ˈspəʊ.zɪz]
[US: ˈmæn prəˈpo.ʊ.zɪz ˈɡɑːd dɪˈspo.ʊ.zɪz]

de mens wiktphrase

God beschiktphrase

manacle [manacles] (shackle for the wrist)
noun
[UK: ˈmæ.nək.l̩]
[US: ˈmæ.nək.l̩]

handboeiensubstantief

manage [managed, managing, manages] (to direct or be in charge)
verb
[UK: ˈmæ.nɪdʒ]
[US: ˈmæ.nədʒ]

beherenwerkwoord

leidenwerkwoord

managenwerkwoord

manage [managed, managing, manages] (to succeed at an attempt)
verb
[UK: ˈmæ.nɪdʒ]
[US: ˈmæ.nədʒ]

erin slagenwerkwoord

lukkenwerkwoord

manageable (capable of being managed)
adjective
[UK: ˈmæ.nɪ.dʒəb.l̩]
[US: ˈmæ.nɪ.dʒəb.l̩]

behapbaarbijvoeglijk naamwoord

beheerbaarbijvoeglijk naamwoord

beheersbaarbijvoeglijk naamwoord

management [managements] (administration; the process or practice of managing)
noun
[UK: ˈmæ.nɪdʒ.mənt]
[US: ˈmæ.nədʒ.mənt]

administratiesubstantief
{f}

beheersubstantief
{n}

bestuursubstantief
{n}

directiesubstantief
{f}

managementsubstantief
{n}

manager [managers] (administrator, for a singer or group)
noun
[UK: ˈmæ.nɪ.dʒə(r)]
[US: ˈmæ.nə.dʒər]

impresariosubstantief
{m}

manager [managers] (in computer software)
noun
[UK: ˈmæ.nɪ.dʒə(r)]
[US: ˈmæ.nə.dʒər]

beheersubstantief
{n}

manager [managers] (person whose job is to manage something)
noun
[UK: ˈmæ.nɪ.dʒə(r)]
[US: ˈmæ.nə.dʒər]

directeursubstantief
{m}

managersubstantief
{m}

Manama (the capital city of Bahrain)
proper noun
[UK: ˈmæ.nə.mə]
[US: ˈmæ.nə.mə]

Manamaeigennam
{n}

manatee [manatees] (any of several plant-eating marine mammals, of family Trichechidae)
noun
[UK: ˌmæ.nə.ˈtiː]
[US: ˈmæ.nə.ˌti]

lamantijnsubstantief
{m}

zeekoesubstantief
{f}

Manaus (capital of Amazonas)
proper noun

Manauseigennam
{n}

Manchu (language)
proper noun
[UK: ˈmæn.tʃuː]
[US: ˈmæn.tʃuː]

Mantsjoeeigennam

Mantsjoerijseigennam

Manchu (Manchurian, referring to the Manchu(rian) people)
adjective
[UK: ˈmæn.tʃuː]
[US: ˈmæn.tʃuː]

Mantjoe-bijvoeglijk naamwoord

Mantsjoerijnsbijvoeglijk naamwoord

Manchu [Manchus] (member of the people)
noun
[UK: ˈmæn.tʃuː]
[US: ˈmæn.tʃuː]

Mantsjoesubstantief

Manchuria (historical region in Northeast Asia)
proper noun
[UK: mæn.ˈtʃʊ.riə]
[US: mæn.ˈtʃʊ.riə]

Mantsjoerijeeigennam

mandarin [mandarins] (Chinese Imperial bureaucrat)
noun
[UK: ˈmæn.də.rɪn]
[US: ˈmæn.də.rən]

mandarijnsubstantief
{m}

Mandarin [mandarins] (Standard Mandarin, see also: Chinese)
noun
[UK: ˈmæn.də.rɪn]
[US: ˈmæn.də.rən]

Mandarijnsubstantief
{n}

Mandarijnenchineessubstantief
{n}

12

Zoek geschiedenis