Engels-Nederlands woordenboek »

local betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
local [locals] ((UK) the nearest bar)
noun
[UK: ˈləʊk.l̩]
[US: ˈloʊk.l̩]

stamcafésubstantief
{n}

stamkroegsubstantief
{m} {f}

local [locals] (a person who lives near a given place)
noun
[UK: ˈləʊk.l̩]
[US: ˈloʊk.l̩]

plaatselijke bewonersubstantief

local (of a nearby location)
adjective
[UK: ˈləʊk.l̩]
[US: ˈloʊk.l̩]

lokaalbijvoeglijk naamwoord

plaatselijkbijvoeglijk naamwoord

local area network [local area networks] (network)
noun
[UK: ˈləʊk.l̩ ˈeə.riə ˈne.twɜːk]
[US: ˈloʊk.l̩ ˈe.riə ˈne.ˌtwərk]

local area networksubstantief
{n}

lokaal netwerksubstantief
{n}

local derby (a sports match between local rival teams)
noun

derbysubstantief
{m}

Local Group (cluster of galaxies that contains the Milky Way)
proper noun

Lokale Groepeigennam
{m} {f}

Local Supercluster (Supercluster that includes the Milky Way)
proper noun

Lokale Superclustereigennam

local train (train or train service serving all or almost all stations along its route)
noun
[UK: ˈləʊk.l̩ treɪn]
[US: ˈloʊk.l̩ ˈtreɪn]

boemelsubstantief
{m}

boemeltreinsubstantief
{m}

forensentreinsubstantief
{m}

lokaaltreinsubstantief
{m}

stoptreinsubstantief
{m}

locale [locales] (language-related settings)
noun
[UK: ləʊˈk.ɑːl]
[US: loʊˈk.ɑːl]

localesubstantief
{f}

taalregiosubstantief

locale [locales] (place where something happens)
noun
[UK: ləʊˈk.ɑːl]
[US: loʊˈk.ɑːl]

oordsubstantief
{n}

plaats van gebeurensubstantief
{n}

localization [localizations] (act of localizing)
noun
[UK: ˌləʊk.ə.laɪ.ˈzeɪʃ.n̩]
[US: ˌloʊk.ə.laɪ.ˈzeɪʃ.n̩]

lokalisatiesubstantief
{f}

localization [localizations] (software engineering: act or process of making a product suitable for use in a particular country or region)
noun
[UK: ˌləʊk.ə.laɪ.ˈzeɪʃ.n̩]
[US: ˌloʊk.ə.laɪ.ˈzeɪʃ.n̩]

landelijke aanpassingsubstantief