Engels-Nederlands woordenboek »

its betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
babysit [babysat, babysitting, babysits] (to watch or attend anything or anyone unnecessarily closely)
verb
[UK: ˈbeɪ.bi.sɪt]
[US: ˈbeɪ.bi.ˌsɪt]

nauwgelet begeleidenwerkwoord

babysit [babysat, babysitting, babysits] (to watch or tend someone else's child for a period of time, often for money)
verb
[UK: ˈbeɪ.bi.sɪt]
[US: ˈbeɪ.bi.ˌsɪt]

babysittenwerkwoord

kinderen passenwerkwoord

bait [baited, baiting, baits] (to attract with bait)
verb
[UK: beɪt]
[US: ˈbeɪt]

aantrekkenwerkwoord

lokkenwerkwoord

bandit [bandits] (one who robs others)
noun
[UK: ˈbæn.dɪt]
[US: ˈbæn.dət]

bandietsubstantief
{m}

bar-tailed godwit [bar-tailed godwits] noun
[UK: bɑː(r) teɪld]
[US: ˈbɑːr ˈteɪld]

rosse gruttosubstantief

befit [befitted, befitting, befits] (be fit for)
verb
[UK: bɪ.ˈfɪt]
[US: bə.ˈfɪt]

behorenwerkwoord

benefit [benefits] (advantage, help or aid)
noun
[UK: ˈbe.nɪ.fɪt]
[US: ˈbe.nə.ˌfɪt]

idiomatic expression: ten voordele vansubstantief
{n}

nutsubstantief
{n}

voordeelsubstantief
{n}

benefit [benefits] (payment, subsidy)
noun
[UK: ˈbe.nɪ.fɪt]
[US: ˈbe.nə.ˌfɪt]

subsidiesubstantief
{f}

uitkeringsubstantief

benefit [benefits] (performance given to raise funds)
noun
[UK: ˈbe.nɪ.fɪt]
[US: ˈbe.nə.ˌfɪt]

benefietsubstantief
{m}

benefietconcertsubstantief
{n}

biscuit [biscuits] (small, flat baked good, see also: cookie; cracker)
noun
[UK: ˈbɪ.skɪt]
[US: ˈbɪ.skət]

biscuitsubstantief
{?}

koekjesubstantief
{?}

bit [bits] (metal in horse's mouth)
noun
[UK: bɪt]
[US: ˈbɪt]

bitsubstantief
{n}

bit [bits] (portion)
noun
[UK: bɪt]
[US: ˈbɪt]

stuksubstantief
{n}

bit [bits] (rotary cutting tool)
noun
[UK: bɪt]
[US: ˈbɪt]

boortjesubstantief
{n}

bit [bits] (small amount of something, see also: a little)
noun
[UK: bɪt]
[US: ˈbɪt]

beetjesubstantief

hapjesubstantief

black-tailed godwit [black-tailed godwits] (Limosa limosa)
noun
[UK: blæk teɪld godwit ]
[US: blæk teɪld godwit ]

gruttosubstantief
{m}

central processing unit [central processing units] (part of a computer)
noun
[UK: ˈsen.trəl ˈprəʊ.ses.ɪŋ ˈjuː.nɪt]
[US: ˈsen.trəl ˈproʊ.ses.ɪŋ ˈjuː.nət]

centrale verwerkingseenheidsubstantief

chit [chits] (scrap of paper with a hand-written note)
noun
[UK: tʃɪt]
[US: ˈtʃɪt]

briefjesubstantief
{n}

coal tit [coal tits] noun
[UK: kəʊl tɪt]
[US: koʊl ˈtɪt]

zwarte meessubstantief

cockpit [cockpits] (space for pilot and crew in an aircraft)
noun
[UK: ˈkɒk.pɪt]
[US: ˈkɑːk.ˌpɪt]

cockpitsubstantief
{c}

cohabit [cohabited, cohabiting, cohabits] (live together as if married)
verb
[UK: kəʊ.ˈhæ.bɪt]
[US: koʊ.ˈhæ.bɪt]

hokkenwerkwoord

samenlevenwerkwoord

samenwonenwerkwoord

commit [committed, committing, commits] (to entrust; to consign)
verb
[UK: kə.ˈmɪt]
[US: kə.ˈmɪt]

toevertrouwenwerkwoord

toewijzenwerkwoord

conceit [conceits] (overly high self-esteem)
noun
[UK: kən.ˈsiːt]
[US: kən.ˈsiːt]

hoogmoedsubstantief

ijdelheidsubstantief

verwaandheidsubstantief

conduit [conduits] (A means by which something is transmitted)
noun
[UK: ˈkɒn.dwɪt]
[US: ˈkɑːn.duː.ˌɪt]

kanaalsubstantief

conduit [conduits] (duct or tube into which electrical cables may be pulled)
noun
[UK: ˈkɒn.dwɪt]
[US: ˈkɑːn.duː.ˌɪt]

pijpsubstantief

conduit [conduits] (pipe or channel for conveying water)
noun
[UK: ˈkɒn.dwɪt]
[US: ˈkɑːn.duː.ˌɪt]

buis [buizen]substantief

leidingsubstantief

counterfeit [counterfeits] (fake)
noun
[UK: ˈkaʊn.tə.fɪt]
[US: ˈkaʊn.tər.ˌfɪt]

vervalsingsubstantief

123

Zoek geschiedenis