Engels-Nederlands woordenboek »

invest betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
invest [invested, investing, invests] (to commit resources in the hope of financial gain)
verb
[UK: ɪn.ˈvest]
[US: ˌɪn.ˈvest]

beleggenwerkwoord

investigate [investigated, investigating, investigates] (to conduct an inquiry or examination)
verb
[UK: ɪn.ˈve.stɪ.ɡeɪt]
[US: ˌɪn.ˈve.stə.ˌɡet]

een onderzoek voerenwerkwoord

investigate [investigated, investigating, investigates] (to examine)
verb
[UK: ɪn.ˈve.stɪ.ɡeɪt]
[US: ˌɪn.ˈve.stə.ˌɡet]

een onderzoek instellenwerkwoord

uitzoekenwerkwoord

investigate [investigated, investigating, investigates] (to inquire into, study)
verb
[UK: ɪn.ˈve.stɪ.ɡeɪt]
[US: ˌɪn.ˈve.stə.ˌɡet]

bekijkenwerkwoord

bestuderenwerkwoord

onderzoekenwerkwoord

investigation [investigations] (the act of investigating)
noun
[UK: ɪn.ˌve.stɪ.ˈɡeɪʃ.n̩]
[US: ˌɪn.ˌve.stə.ˈɡeɪʃ.n̩]

nasporingsubstantief

onderzoek [onderzoeken]substantief

investigator [investigators] (one who investigates)
noun
[UK: ɪn.ˈve.stɪ.ɡeɪ.tə(r)]
[US: ˌɪn.ˈve.stə.ˌɡe.tər]

onderzoekersubstantief
{m}

investiture (act of investing)
noun
[UK: ɪn.ˈve.stɪ.tʃə(r)]
[US: ˌɪn.ˈve.stə.tʃər]

investituursubstantief
{f}

investment [investments] (placement of capital in expectation of deriving income or profit from its use)
noun
[UK: ɪn.ˈvest.mənt]
[US: ˌɪn.ˈvest.mənt]

investeringsubstantief
{f}

investor [investors] (person who invests money in order to make a profit)
noun
[UK: ɪn.ˈve.stə(r)]
[US: ˌɪn.ˈve.stər]

investeerdersubstantief
{m}