Engels-Nederlands woordenboek »

ides betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
regicide [regicides] (the killing of a king)
noun
[UK: ˈre.dʒɪ.saɪd]
[US: ˈre.dʒɪ.saɪd]

regicidesubstantief
{m}

vorstenmoordsubstantief
{m}

reside [resided, residing, resides] (to dwell permanently or for a considerable time)
verb
[UK: rɪ.ˈzaɪd]
[US: rə.ˈzaɪd]

wonenwerkwoord

ride [rides] (amusement)
noun
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

ritjesubstantief
{n}

ride [rides] (bridleway or similar)
noun
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

bospadsubstantief
{n}

ride [rides] (instance of riding)
noun
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

baksubstantief
{m}

rit [ritten]substantief
{m}; kar {f}

ride [rides] (lift (in a vehicle))
noun
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

liftsubstantief
{m}

ride [rode, ridden, riding, rides] (to be transported in a vehicle as a passenger)
verb
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

meerijdenwerkwoord

ride [rode, ridden, riding, rides] (to mount someone to have sex with them)
verb
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

beklimmenwerkwoord

berijdenwerkwoord

ride [rode, ridden, riding, rides] (to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.)
verb
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

rijdenwerkwoord

ride [rode, ridden, riding, rides] (to transport someone in a vehicle)
verb
[UK: raɪd]
[US: ˈraɪd]

brengenwerkwoord

voerenwerkwoord

roadside [roadsides] (area on either side of a road)
noun
[UK: ˈrəʊd.saɪd]
[US: ˈroʊd.saɪd]

bermsubstantief

stoeprandsubstantief

saccharide [saccharides] (the unit structure of carbohydrates, of general formula CnH2nOn)
noun
[UK: sˈakɑːrˌaɪd]
[US: sˈækɑːrrˌaɪd]

sacharidesubstantief
{m} {f}

side [sides] (bounding straight edge of an object)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

zijde [zijden]substantief
{f}

side [sides] (flat surface of an object)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

kant [kanten]substantief
{m}

vlaksubstantief
{n}

side [sides] (portion of the human torso generally covered by the arms)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

zijsubstantief
{c}

side [sides] (set of opponents in a game)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

ploegsubstantief
{f}

side [sides] (surface of a sheet of paper)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

bladzijdesubstantief
{f}

paginasubstantief
{f}

slide [slides] (item of play equipment)
noun
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

glijbaansubstantief
{f}

schuifafsubstantief
{f}

slide [slides] (lever)
noun
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

schuifsubstantief
{f}

slide [slides] (microscope slide)
noun
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

objectglaasjesubstantief
{n}

voorwerpglaasjesubstantief
{n}

slide [slides] (rubble, earth and stones moving down)
noun
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

lawinesubstantief
{f}

slide [slid, slid, sliding, slides] (to cause to move in continuous contact with a surface)
verb
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

schuivenwerkwoord

slepenwerkwoord

slide [slid, slid, sliding, slides] (to lose balance)
verb
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

uitglijdenwerkwoord

slide [slid, slid, sliding, slides] (to move in continuous contact with a surface)
verb
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

glijdenwerkwoord

slide [slides] (transparent image for projecting)
noun
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

diasubstantief
{m}

slidesubstantief
{m}

slide [slides] (valve in a trombone)
noun
[UK: slaɪd]
[US: sˈlaɪd]

ventielsubstantief
{n}

spring tide [spring tides] (tide which occurs when the moon is new or full)
noun
[UK: ˈsprɪŋ.taɪd]
[US: ˈsprɪŋ.taɪd]

springtijsubstantief
{n}

stride [strode, stridden, striding, strides] (to walk with long steps)
verb
[UK: straɪd]
[US: ˈstraɪd]

schrijdenwerkwoord

stupid [stupider, stupidest] (lacking in intelligence)
adjective
[UK: ˈstjuː.pɪd]
[US: ˈstuː.pəd]

dombijvoeglijk naamwoord

3456

Zoek geschiedenis