Engels-Nederlands woordenboek »

humour betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
humour [humours] (mood)
noun
[UK: ˈhjuː.mə(r)]
[US: ˈhjuː.mər]

humeursubstantief
{n}

stemmingsubstantief

humour [humours] (something funny)
noun
[UK: ˈhjuː.mə(r)]
[US: ˈhjuː.mər]

humorsubstantief

humour (to pacify by indulging)
verb
[UK: ˈhjuː.mə(r)]
[US: ˈhjuː.mər]

paaienwerkwoord

tegemoet komenwerkwoord

toegevenwerkwoord

sense of humour (quality of an individual to find certain things funny)
noun
[UK: sens əv ˈhjuː.mə(r)]
[US: ˈsens əv ˈhjuː.mər]

gevoel voor humorsubstantief

toilet humour (a scatological or vulgar phrase intended to be amusing)
noun

onderbroekenlolsubstantief
{m}

poep-en-pieshumorsubstantief
{m}