Engels-Nederlands woordenboek »

flesh betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
flesh (body tissue)
noun
[UK: fleʃ]
[US: ˈfleʃ]

vleessubstantief
{n}

flesh (colour)
noun
[UK: fleʃ]
[US: ˈfleʃ]

mensenkleursubstantief
{f}

flesh (edible part of fruit/vegetable)
noun
[UK: fleʃ]
[US: ˈfleʃ]

vruchtvleessubstantief
{n}

flesh (skin)
noun
[UK: fleʃ]
[US: ˈfleʃ]

velsubstantief
{n}

flesh [fleshed, fleshing, fleshes] (to put flesh on)
verb
[UK: fleʃ]
[US: ˈfleʃ]

aandikkenwerkwoord

verdikkenwerkwoord

vervettenwerkwoord

flesh fly (carrion-eating fly)
noun

dambordvlieg [dambordvliegen]substantief
{f}

fleshy [fleshier, fleshiest] (of, relating to, or resembling flesh)
adjective
[UK: ˈfle.ʃi]
[US: ˈfle.ʃi]

vlezigbijvoeglijk naamwoord

in the flesh (with one's own body and presence)
preposition
[UK: ɪn ðə fleʃ]
[US: ɪn ðə ˈfleʃ]

in levenden lijvepreposition

persoonlijkpreposition

the spirit is willing but the flesh is weak (achieving something is made impossible by frailty)
phrase
[UK: ðə ˈspɪ.rɪt ɪz ˈwɪl.ɪŋ bʌt ðə fleʃ ɪz wiːk]
[US: ðə ˈspɪ.rət ˈɪz ˈwɪl.ɪŋ ˈbət ðə ˈfleʃ ˈɪz ˈwiːk]

de geest is gewilligphrase

maar het vlees is zwakphrase