Engels-Nederlands woordenboek »

fawn betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
fawn [fawns] (colour)
noun
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

reebruinsubstantief
{n}

fawn (pertaining to the colour)
adjective
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

reebruinbijvoeglijk naamwoord

fawn [fawned, fawning, fawns] (to exhibit affection)
verb
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

vleienwerkwoord

fawn [fawned, fawning, fawns] (to seek favour by flattery)
verb
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

versierenwerkwoord

fawn [fawned, fawning, fawns] (to wag tail)
verb
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

kwispelenwerkwoord

fawn [fawns] (young deer)
noun
[UK: fɔːn]
[US: ˈfɒn]

hertenjongsubstantief
{n}

reekalfsubstantief
{n}