Engels-Nederlands woordenboek »

ell betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
cellulose [celluloses] (the polysaccharide cellulose)
noun
[UK: ˈse.ljʊ.ləʊs]
[US: ˈse.ljʊloʊs]

cellulosesubstantief
{f}

cerebellum [cerebellums] (part of the hindbrain in vertebrates)
noun
[UK: ˌse.rə.ˈbe.ləm]
[US: ˌse.rə.ˈbe.ləm]

kleine hersenensubstantief
{Pl}

chancellery (function, post)
noun
[UK: ˈtʃɑːn.səl.ri]
[US: ˈtʃɑːn.səl.ri]

kanselierschapsubstantief
{n}

chancellery (staff)
noun
[UK: ˈtʃɑːn.səl.ri]
[US: ˈtʃɑːn.səl.ri]

kanselarijsubstantief
{f}

chancellor [chancellors] (senior secretary or official with administrative or legal duties, sometimes in charge of some area of government)
noun
[UK: ˈtʃɑːn.sə.lə(r)]
[US: ˈtʃæn.sə.lər]

kanseliersubstantief

chancellorship [chancellorships] (status of being a chancellor)
noun
[UK: ˈʧɑːnsələʃɪp ]
[US: ˈʧænsələrʃɪp ]

kanselierschapsubstantief
{n}

channel [channelled, channelling, channels] (assume personality of other person)
verb
[UK: ˈtʃæn.l̩]
[US: ˈtʃæn.l̩]

imiterenwerkwoord

nadoenwerkwoord

channel [channelled, channelling, channels] (direct the flow)
verb
[UK: ˈtʃæn.l̩]
[US: ˈtʃæn.l̩]

kanaliserenwerkwoord

leidenwerkwoord

omleidenwerkwoord

chanterelle [chanterelles] (Cantharellus cibarius)
noun
[UK: ˌtʃæn.tə.ˈrel]
[US: ʃæn.tʌ.ˈrel]

cantharelsubstantief
{m}

hanenkamsubstantief
{m}

chestnut-bellied tit (Sittiparus castaneoventris)
noun

kastanjebuikmeessubstantief

chisel [chiselled, chiselling, chisels] (to use a chisel)
verb
[UK: ˈtʃɪz.l̩]
[US: ˈtʃɪz.l̩]

beitelenwerkwoord

Cinderella (fairy tale)
proper noun
[UK: ˌsɪn.də.ˈre.lə]
[US: ˌsɪn.də.ˈre.lə]

Assepoestereigennam

co-counselling (form of self-help counselling)
noun

cocounselensubstantief

coin cell (a small battery having the form of a squat cylinder)
noun

knoopcelsubstantief
{f}

knoopcelbatterijsubstantief
{f}

cold day in Hell (an event that will never happen)
noun
[UK: kəʊld deɪ ɪn hel]
[US: koʊld ˈdeɪ ɪn ˈhel]

met Sint Juttemis; als Pasen en Pinksteren op één dag vallensubstantief

come hell or high water adverb
[UK: kʌm hel ɔː(r) haɪ ˈwɔː.tə(r)]
[US: ˈkəm ˈhel ɔːr ˈhaɪ ˈwɒ.tər]

wat er zich ook voordoetbijwoord

compellation (name or title by which someone is addressed or identified, see also: appellation; designation)
noun
[UK: kɒmpɪlˈeɪʃən]
[US: kɑːmpɪlˈeɪʃən]

aansprekingsubstantief

benamingsubstantief

compel [compelled, compelling, compels] (drive together, round up)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

bijeendrijvenwerkwoord

samendrijvenwerkwoord

compel [compelled, compelling, compels] (exact by force)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

afdwingenwerkwoord

compel [compelled, compelling, compels] (force, constrain or coerce)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

dwingenwerkwoord

compel [compelled, compelling, compels] (overpower)
verb
[UK: kəm.ˈpel]
[US: kəm.ˈpel]

bedwingenwerkwoord

compelling adjective
[UK: kəm.ˈpel.ɪŋ]
[US: kəm.ˈpel.ɪŋ]

dwingendbijvoeglijk naamwoord

cone cell (any of the cylindrical photoreceptor cells in the retina)
noun

kegeltjesubstantief
{n}

constellation [constellations] (astrology: configuration of planets)
noun
[UK: ˌkɒn.stə.ˈleɪʃ.n̩]
[US: ˌkɑːn.stə.ˈleɪʃ.n̩]

sterrenhemelsubstantief
{m}

constellation [constellations] (formation of stars perceived as figure)
noun
[UK: ˌkɒn.stə.ˈleɪʃ.n̩]
[US: ˌkɑːn.stə.ˈleɪʃ.n̩]

constellatiesubstantief
{n}

gesterntesubstantief
{n}

sterrenbeeldsubstantief
{n}

constellation [constellations] (wide, seemingly unlimited assortment)
noun
[UK: ˌkɒn.stə.ˈleɪʃ.n̩]
[US: ˌkɑːn.stə.ˈleɪʃ.n̩]

gammasubstantief
{n}

plejadesubstantief

cowbell (bell worn by cows)
noun
[UK: ˈkaʊ.bel]
[US: ˈkaʊ.ˌbel]

koebelsubstantief
{f}

koeienbelsubstantief
{f}

crenellation (pattern along the top of a parapet through which arrows or other weaponry may be shot)
noun
[UK: krˌenɪlˈeɪʃən]
[US: krˌenɪlˈeɪʃən]

kantelensubstantief
{m-Pl}

cruel [crueller, cruellest] (that intentionally causes pain and suffering)
adjective
[UK: krʊəl]
[US: ˈkruːəl]

gemeenbijvoeglijk naamwoord

2345

Zoek geschiedenis