Engels-Nederlands woordenboek »

dot betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Dot (diminutive of Dorothy)
proper noun
[UK: dɒt]
[US: ˈdɑːt]

Doortjeeigennam
{f}

dot [dots] (small spot or mark)
noun
[UK: dɒt]
[US: ˈdɑːt]

puntsubstantief
{m}

dot the i's and cross the t's (Take care of every detail)
verb

de puntjes op de i zettenwerkwoord

dotage (senility)
noun
[UK: ˈdəʊ.tɪdʒ]
[US: ˈdoʊ.tɪdʒ]

dementiesubstantief

seniliteitsubstantief

dote (darling, cutie)
noun
[UK: dəʊt]
[US: doʊt]

dotsubstantief
{m} {f}

schatsubstantief
{f}

dote [doted, doting, dotes] (to act in a foolish manner)
verb
[UK: dəʊt]
[US: doʊt]

dollenwerkwoord

dote [doted, doting, dotes] (to be foolishly fond of)
verb
[UK: dəʊt]
[US: doʊt]

dol zijn opwerkwoord

do the dishes (to wash up dishes)
verb
[UK: duː ðə ˈdɪ.ʃɪz]
[US: ˈduː ðə ˈdɪ.ʃəz]

afwassenwerkwoord

de afwas doenwerkwoord

do the laundry (to wash the laundry)
verb

de was doenwerkwoord

acidotic (having depressed alkalinity of blood or tissue)
adjective

acidotischbijvoeglijk naamwoord

anecdote [anecdotes] (short account of an incident)
noun
[UK: ˈæ.nɪk.dəʊt]
[US: ˈæ.nɪkdoʊt]

anekdotesubstantief
{f}

antidote [antidotes] (remedy to counteract a poison)
noun
[UK: ˈæn.ti.dəʊt]
[US: ˈæn.tidoʊt]

tegengifsubstantief
{n}

endothermic (zoology: of animal with regulated temperature)
adjective
[UK: ˌen.dəʊ.ˈθɜː.mɪk]
[US: ˌendo.ʊ.ˈθɜː.mɪk]

warmbloedigbijvoeglijk naamwoord

Herodotus (ancient historian)
proper noun
[UK: həˈrɒdətəs]
[US: həˈrɒdətəs]

Herodotuseigennam

microdot [microdots] (image that has been reduced in size to that of a dot)
noun
[UK: ˈmaɪk.rəʊ.dɒt]
[US: ˈmaɪk.rə.dɑːt]

microdotsubstantief

peridot (form of olivine)
noun
[UK: ˈpe.rɪ.dɒt]
[US: ˈpe.rɪ.dɑːt]

peridootsubstantief