Engels-Nederlands woordenboek »

close betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
close [closer, closest] (at a little distance)
adjective
[UK: kləʊz]
[US: kloʊz]

dichtbijbijvoeglijk naamwoord

nabijebijvoeglijk naamwoord

close [closer, closest] (hot and humid or muggy)
adjective
[UK: kləʊz]
[US: kloʊz]

drukkendbijvoeglijk naamwoord

zwoelbijvoeglijk naamwoord

close [closed, closing, closes] (move (a door))
verb
[UK: kləʊz]
[US: kloʊz]

dichtdoenwerkwoord

close [closed, closing, closes] (obstruct (an opening))
verb
[UK: kləʊz]
[US: kloʊz]

dichtenwerkwoord

sluitenwerkwoord

close [closed, closing, closes] (put an end to)
verb
[UK: kləʊz]
[US: kloʊz]

beëindigenwerkwoord

close [closed, closing, closes] (to make smaller)
verb
[UK: kləʊz]
[US: kloʊz]

verkleinenwerkwoord

close, but no cigar (used to indicate that one is almost correct or has almost succeeded, but not quite)
phrase

bijna telt nietphrase

het is net niksphrase

close in (to enclose, lock up inside something)
verb
[UK: kləʊz ɪn]
[US: kloʊz ɪn]

insluitenwerkwoord

close-knit (closely linked or connected, as by a common identity, culture, or bond)
adjective
[UK: kləʊz nɪt]
[US: kloʊz ˈnɪt]

hechtbijvoeglijk naamwoord

close ranks (to regroup forces)
verb

de rangen sluitenwerkwoord

close the stable door after the horse has bolted (to attempt to prevent a problem that has already occurred)
verb

als het kalf verdronken iswerkwoord

dempt men de putwerkwoord

closed (not open)
adjective
[UK: kləʊzd]
[US: kloʊzd]

afgeslotenbijvoeglijk naamwoord

dichtbijvoeglijk naamwoord

geslotenbijvoeglijk naamwoord

toebijvoeglijk naamwoord

closed adjective
[UK: kləʊzd]
[US: kloʊzd]

inwendigbijvoeglijk naamwoord

closed syllable (Translations)
noun

gesloten lettergreepsubstantief
{c}

closely (in a close manner)
adverb
[UK: ˈkləʊ.sli]
[US: ˈkloʊ.sli]

dichtbijbijwoord

closemouthed [closemoutheds] (reticent, secretive or uncommunicative)
adjective
[UK: klˈəʊsmaʊðd]
[US: klˈoʊsmaʊðd]

geslotenbijvoeglijk naamwoord

niet spraakzaambijvoeglijk naamwoord

closet [closets] (furniture)
noun
[UK: ˈklɒ.zɪt]
[US: ˈklɑː.zət]

kastsubstantief
{m} {f}

behind closed doors (in private)
preposition
[UK: bɪ.ˈhaɪnd kləʊzd dɔːz]
[US: bə.ˈhaɪnd kloʊzd ˈdɔːrz]

achter gesloten deurenpreposition

come out of the closet (to tell others about a secret belief or preference)
verb

uit de kast komenwerkwoord

disclose [disclosed, disclosing, discloses] (make known)
verb
[UK: dɪs.ˈkləʊz]
[US: dɪsˈkloʊz]

bekendmakenwerkwoord

vrijgevenwerkwoord

disclose [disclosed, disclosing, discloses] (physically expose to view)
verb
[UK: dɪs.ˈkləʊz]
[US: dɪsˈkloʊz]

onthullenwerkwoord

ontsluierenwerkwoord

enclose [enclosed, enclosing, encloses] (insert)
verb
[UK: ɪn.ˈkləʊz]
[US: ɪnˈkloʊz]

bijvoegenwerkwoord

insluitenwerkwoord

enclose [enclosed, enclosing, encloses] (surround, fence in)
verb
[UK: ɪn.ˈkləʊz]
[US: ɪnˈkloʊz]

omheinenwerkwoord