Engels-Nederlands woordenboek »

cent betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
central processing unit [central processing units] (part of a computer)
noun
[UK: ˈsen.trəl ˈprəʊ.ses.ɪŋ ˈjuː.nɪt]
[US: ˈsen.trəl ˈproʊ.ses.ɪŋ ˈjuː.nət]

centrale verwerkingseenheidsubstantief

central simple algebra (type of associative algebra over a field)
noun

CEAsubstantief
{f}

centrale enkelvoudige algebrasubstantief
{f}

centralization [centralizations] (the act or process of centralizing)
noun
[UK: ˌsen.trə.laɪ.ˈzeɪʃ.n̩]
[US: ˌsen.trə.lə.ˈzeɪʃ.n̩]

centralisatiesubstantief
{f}

centralize [centralized, centralizing, centralizes] (to move things physically towards the centre; to consolidate or concentrate)
verb
[UK: ˈsen.trə.laɪz]
[US: ˈsen.trə.ˌlaɪz]

centraliserenwerkwoord

centre forward (most central of the strikers)
noun
[UK: ˈsen.tə(r) ˈfɔː.wəd]
[US: ˈsen.tər ˈfɔːr.wərd]

spitssubstantief
{m} {f}

centre-right (leaning to the right but closer to the centre on the left–right political spectrum than other rightist variants)
adjective

centrumrechtsbijvoeglijk naamwoord

Centre-Val de Loire (region of France)
proper noun

Centre-Loiredaleigennam
{n}

Centre-Val de Loireeigennam
{n}

centrifugal (tending, or causing, to recede from the center)
adjective
[UK: sen.ˈtrɪ.fjʊɡ.l̩]
[US: sen.ˈtrɪ.fjɪɡ.l̩]

centrifugaalbijvoeglijk naamwoord

middelpuntvliedendbijvoeglijk naamwoord

centrifugal force (force)
noun
[UK: sen.ˈtrɪ.fjʊɡ.l̩ fɔːs]
[US: sen.ˈtrɪ.fjɪɡ.l̩ ˈfɔːrs]

middelpuntvliedende krachtsubstantief

centrifuge [centrifuged, centrifuging, centrifuges] (to rotate something in a centrifuge in order to separate its constituents)
verb
[UK: ˈsen.trɪ.fjuːdʒ]
[US: ˈsen.trə.ˌfjuːdʒ]

centrifugerenwerkwoord

centripetal force (the force on a rotating or orbiting body in the direction of the centre of rotation)
noun
[UK: sen.ˈtrɪ.pɪt.l̩ fɔːs]
[US: sen.ˈtrɪ.pɪt.l̩ ˈfɔːrs]

middelpuntzoekende krachtsubstantief

centurion [centurions] (commander of a century of soldiers)
noun
[UK: sen.ˈtjʊə.rɪən]
[US: sen.ˈtʊ.riən]

centuriosubstantief
{m}

centurionsubstantief
{m}

honderdmansubstantief
{m}

century (100 years)
noun
[UK: ˈsen.tʃə.ri]
[US: ˈsen.tʃə.ri]

eeuwsubstantief
{f}

century (Roman army type unit)
noun
[UK: ˈsen.tʃə.ri]
[US: ˈsen.tʃə.ri]

centuriesubstantief
{f}

abducent adjective
[UK: æb.ˈdjuː.sənt]
[US: æb.ˈduː.sənt]

afvoerendbijvoeglijk naamwoord

accent [accents] (distinctive pronunciation associated with a region, social group, etc.)
noun
[UK: ˈæk.sent]
[US: ək.ˈsent]

tongvalsubstantief
{m}

uitspraaksubstantief
{f}

accent [accents] (higher-pitched or stronger articulation)
noun
[UK: ˈæk.sent]
[US: ək.ˈsent]

accentsubstantief
{n}

klemtoonsubstantief
{m}

accent [accents] (math: mark to distinguish magnitudes of similar kind)
noun
[UK: ˈæk.sent]
[US: ək.ˈsent]

accenttekensubstantief
{n}

accent [accented, accenting, accents] (to emphasize)
verb
[UK: ˈæk.sent]
[US: ək.ˈsent]

accentuerenwerkwoord

beklemtonenwerkwoord

accentuate [accentuated, accentuating, accentuates] (to bring out distinctly)
verb
[UK: ək.ˈsen.tʃueɪt]
[US: ək.ˈsen.tʃuet]

benadrukkenwerkwoord

accentuate [accentuated, accentuating, accentuates] (to pronounce with an accent)
verb
[UK: ək.ˈsen.tʃueɪt]
[US: ək.ˈsen.tʃuet]

accentuerenwerkwoord

beklemtonenwerkwoord

acquiescent (resting satisfied or submissive)
adjective
[UK: ˌæ.kwi.ˈesnt]
[US: ˌæ.kwi.ˈesnt]

onderdanigbijvoeglijk naamwoord

weltevredenbijvoeglijk naamwoord

acquiescent (willing to acquiesce)
adjective
[UK: ˌæ.kwi.ˈesnt]
[US: ˌæ.kwi.ˈesnt]

inschikkelijkbijvoeglijk naamwoord

welwillendbijvoeglijk naamwoord

adjacent (just before, after, or facing)
adjective
[UK: ə.ˈdʒeɪsnt]
[US: ə.ˈdʒeɪ.sənt]

tegenoverstaandbijvoeglijk naamwoord

adjacent (lying next to, close, or contiguous; neighboring)
adjective
[UK: ə.ˈdʒeɪsnt]
[US: ə.ˈdʒeɪ.sənt]

aangrenzendbijvoeglijk naamwoord

aanliggendbijvoeglijk naamwoord

aanpalendbijvoeglijk naamwoord

belendendbijvoeglijk naamwoord

er naast liggendbijvoeglijk naamwoord

123