Engels-Nederlands woordenboek »

cap betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
baseball cap (cap)
noun
[UK: ˈbeɪs.bɔːl kæp]
[US: ˈbeɪs.bɒl ˈkæp]

baseballcapsubstantief
{m}

honkbalpetsubstantief
{m}

bathyscaphe (self-propelled deep-sea submersible)
noun
[UK: ˈbæ.θɪ.skæf]
[US: ˈbæ.θɪ.ˌskeɪf]

bathyscaafsubstantief

bottle cap (closure used to seal bottles)
noun
[UK: ˈbɒt.l̩ kæp]
[US: ˈbɑːt.l̩ ˈkæp]

kroonkurksubstantief
{m}

Brussels-Capital Region (region of Belgium)
proper noun

Brussels Hoofdstedelijk Gewesteigennam
{n}

cervical cap (contraceptive device)
noun

cervixkapjesubstantief
{n}

crown cap (type of bottle cap)
noun

kroonkurksubstantief
{m} {f}

death cap (Amanita phalloides)
noun

groene knolamanietsubstantief

decapitated (with the head removed)
adjective
[UK: dɪˈk.æ.pɪ.teɪ.tɪd]
[US: diˈk.æ.pə.ˌte.təd]

onthoofdbijvoeglijk naamwoord

decapitation [decapitations] (beheading)
noun
[UK: dɪˌk.æ.pɪ.ˈteɪʃ.n̩]
[US: dɪˌk.æ.pə.ˈteɪʃ.n̩]

onthoofdingsubstantief

dodecaphonist (proponent of dodecaphony)
noun

dodecafonistsubstantief
{m}

dodecaphonistsubstantief
{m}

electrolytic capacitor (capacitor that uses an electrolyte)
noun

elcosubstantief
{m}

elektrolytische condensatorsubstantief
{m}

encapsulate [encapsulated, encapsulating, encapsulates] (to enclose as if in a capsule)
verb
[UK: ɪnˈk.æp.sju.leɪt]
[US: enˈk.æp.sə.ˌlet]

inkapselenwerkwoord

escapade (daring or adventurous act; undertaking which goes against convention)
noun
[UK: ˌe.skə.ˈpeɪd]
[US: ˈe.skə.ˌped]

escapadesubstantief
{f}

escape [escapes] (act of leaving a dangerous or unpleasant situation)
noun
[UK: ɪ.ˈskeɪp]
[US: ə.ˈskeɪp]

ontsnappensubstantief

escape [escapes] (computing: escape key)
noun
[UK: ɪ.ˈskeɪp]
[US: ə.ˈskeɪp]

escapetoetssubstantief
{m}

escape [escaped, escaping, escapes] (to avoid capture)
verb
[UK: ɪ.ˈskeɪp]
[US: ə.ˈskeɪp]

er vanaf komenwerkwoord

escape [escaped, escaping, escapes] (to elude)
verb
[UK: ɪ.ˈskeɪp]
[US: ə.ˈskeɪp]

ontgaanwerkwoord

ontsnappen aanwerkwoord

escape [escaped, escaping, escapes] (to get free)
verb
[UK: ɪ.ˈskeɪp]
[US: ə.ˈskeɪp]

ontsnappenwerkwoord

escape [escaped, escaping, escapes] (to halt a program by pressing a combination of keys)
verb
[UK: ɪ.ˈskeɪp]
[US: ə.ˈskeɪp]

afbrekenwerkwoord

onderbrekenwerkwoord

stoppenwerkwoord

escape room (room containing various puzzles and riddles that players must solve in order to escape)
noun

escaperoomsubstantief
{m}

escape velocity (minimum velocity)
noun
[UK: ɪ.ˈskeɪp və.ˈlɒ.sɪ.ti]
[US: ə.ˈskeɪp və.ˈlɑː.sə.ti]

ontsnappingssnelheidsubstantief
{f}

Eurasian blackcap (Sylvia atricapilla)
noun
[UK: jʊə.ˈreɪʒ.n̩ ˈblækkæp]
[US: jʊ.ˈreɪʒ.n̩ ˈblækˌkæp]

zwartkopsubstantief
{m}

fire escape (emergency doors, ladders etc. as a class)
noun
[UK: ˈfaɪə(r) ɪ.ˈskeɪp]
[US: ˈfaɪər ə.ˈskeɪp]

brandtrapsubstantief

fire escape (emergency escape route)
noun
[UK: ˈfaɪə(r) ɪ.ˈskeɪp]
[US: ˈfaɪər ə.ˈskeɪp]

nooduitgangsubstantief

fool's cap (cap with bells and tassels)
noun
[UK: ˈfuːlz kæp]
[US: ˈfuːlz ˈkæp]

narrenkapsubstantief
{f}

zotskapsubstantief
{f}

handicap [handicaps] (disadvantage, in particular physical or mental disadvantages of people)
noun
[UK: ˈhæn.dɪkæp]
[US: ˈhæn.diˌkæp]

handicapsubstantief
{m}

handicapped (having a handicap)
adjective
[UK: ˈhæn.dɪkæpt]
[US: ˈhæn.diˌkæpt]

andersvalidebijvoeglijk naamwoord

behinderdbijvoeglijk naamwoord

beperktbijvoeglijk naamwoord

gebrekkigbijvoeglijk naamwoord

gehandicaptbijvoeglijk naamwoord

invalidebijvoeglijk naamwoord

mindervalidebijvoeglijk naamwoord

2345

Zoek geschiedenis