Engels-Nederlands woordenboek »

cant betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
cant [cants] (angle at which something is set)
noun
[UK: kænt]
[US: ˈkænt]

hellingsubstantief
{f}

cant [cants] (heraldry: blazon that makes a pun, canting arms)
noun
[UK: kænt]
[US: ˈkænt]

sprekend wapensubstantief

cant [cants] (hypocritical talk)
noun
[UK: kænt]
[US: ˈkænt]

huicheltaalsubstantief

cant [cants] (jargon of a particular class or subgroup)
noun
[UK: kænt]
[US: ˈkænt]

jargonsubstantief

vaktaalsubstantief

cant [cants] (secret language)
noun
[UK: kænt]
[US: ˈkænt]

Bargoenssubstantief
{n}

boeventaalsubstantief
{f}

cant [canted, canting, cants] (set something at an angle)
verb
[UK: kænt]
[US: ˈkænt]

kantelenwerkwoord

neigenwerkwoord

cant [cants] (whining speech, such as that used by beggars)
noun
[UK: kænt]
[US: ˈkænt]

bedelaarsgekermsubstantief
{n}

Cantabria (autonomous community)
proper noun

Cantabriëeigennam
{n}

Cantabrian (person from Cantabria)
noun

Cantabersubstantief
{m}

Cantabrischesubstantief
{f}

Cantabriërsubstantief
{m}

Cantabrian (pertaining to Cantabria)
adjective

Cantabrischbijvoeglijk naamwoord

cantaloupe [cantaloupes] (melon)
noun
[UK: ˈkæn.tə.luːp]
[US: ˈkæn.təˌlop]

kantaloepsubstantief
{f}

kanteloepsubstantief
{f}

cantankerous (ill-tempered, cranky, surly, crabby)
adjective
[UK: kæn.ˈtæŋk.ə.rəs]
[US: kæn.ˈtæŋk.ə.rəs]

dwarsbijvoeglijk naamwoord

korzeligbijvoeglijk naamwoord

cantata noun
[UK: kæn.ˈtɑː.tə]
[US: ˌkæn.ˈtɑː.tə]

cantatesubstantief
{f}

canteen [canteens] (small cafeteria or snack bar)
noun
[UK: kæn.ˈtiːn]
[US: kæn.ˈtiːn]

cafetariasubstantief
{f}

kantinesubstantief
{c}

canteen [canteens] (water bottle)
noun
[UK: kæn.ˈtiːn]
[US: kæn.ˈtiːn]

veldflessubstantief

canter [canters] (gait)
noun
[UK: ˈkæn.tə(r)]
[US: ˈkæn.tər]

galopsubstantief
{m}

canting arms noun

sprekend wapensubstantief
{n}

canton (heraldry; one of the ordinaries)
noun
[UK: ˈkæn.tɒn]
[US: ˈkæn.tən]

vrijkwartiersubstantief
{n}

canton (state of Switzerland)
noun
[UK: ˈkæn.tɒn]
[US: ˈkæn.tən]

kantonsubstantief
{n}

Cantonese (person from Canton)
noun
[UK: ˌkæn.tə.ˈniːz]
[US: ˌkæn.tə.ˈniːz]

Kantoneessubstantief
{m}

Kantonesesubstantief
{f}

Cantonese (relating to Canton)
adjective
[UK: ˌkæn.tə.ˈniːz]
[US: ˌkæn.tə.ˈniːz]

Kantoneesbijvoeglijk naamwoord

applicant [applicants] (one who applies)
noun
[UK: ˈæ.plɪkənt]
[US: ˈæ.plɪkənt]

aanvragersubstantief

decant (to pour from one vessel into another)
verb
[UK: dɪˈkænt]
[US: dəˈkænt]

overgietenwerkwoord

epicanthus [epicanthi] (a skin fold of the upper eyelid, typical of East Asians)
noun

amandelogensubstantief
{Pl} {n}

incantation [incantations] (formula)
noun
[UK: ˌɪnk.æn.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌɪnk.ən.ˈteɪʃ.n̩]

spreuksubstantief
{f}

incantation [incantations] (process)
noun
[UK: ˌɪnk.æn.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌɪnk.ən.ˈteɪʃ.n̩]

bezweringsubstantief
{f}

insignificant (not significant; not important)
adjective
[UK: ˌɪn.sɪɡ.ˈnɪ.fɪkənt]
[US: ˌɪn.ˌsɪg.ˈnjɪ.fɪkənt]

onbelangrijkbijvoeglijk naamwoord

onbelangrijkebijvoeglijk naamwoord

lubricant [lubricants] (substance used to reduce friction)
noun
[UK: ˈluː.brɪkənt]
[US: ˈluː.brəkənt]

gelsubstantief
{m}

glijmiddelsubstantief
{n}

mercantile (related to the exchange of goods for profit)
adjective
[UK: ˈmɜːk.ən.taɪl]
[US: ˈmɝːk.ən.ˌtaɪl]

handels-bijvoeglijk naamwoord

12