Engels-Nederlands woordenboek »

band betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
husbandry [husbandries] (cultivation of crops and raising of livestock)
noun
[UK: ˈhʌz.bən.dri]
[US: ˈhʌz.bən.dri]

landbouwsubstantief
{m}

husbandry [husbandries] (prudent management or conservation of resources)
noun
[UK: ˈhʌz.bən.dri]
[US: ˈhʌz.bən.dri]

zuinigheidsubstantief
{f}

marching band (group of instrumental musicians)
noun

blaaskapelsubstantief
{c}

dweilorkestsubstantief
{n}

nine-banded armadillo (armadillo of species Dasypus novemcinctus)
noun

negenbandgordeldiersubstantief
{n}

negenbandig gordeldiersubstantief
{n}

noseband (part of a bridle or halter)
noun
[UK: ˈnəəz.bænd]
[US: ˈnoʊz.bænd]

neusriemsubstantief
{m}

one-armed bandit [one-armed bandits] (gaming machine having a long arm-like handle at one side that a player pulls down to make reels spin)
noun
[UK: wʌn ɑːmd ˈbæn.dɪt]
[US: wʌn ˈɑːrmd ˈbæn.dət]

eenarmige bandietsubstantief
{m}

proband [probands] (subject of genealogy)
noun
[UK: prˈəʊband]
[US: prˈoʊbænd]

probandsubstantief
{m} {f}

red-banded sand wasp noun
[UK: rɛd ˈbændɪd sænd wɒsp ]
[US: rɛd ˈbændɪd sænd wɑsp ]

Grote Rupsendodersubstantief

sideband [sidebands] (band of frequencies on each side of the frequency of a carrier wave)
noun
[UK: sˈaɪdband]
[US: sˈaɪdbænd]

zijbandsubstantief

waistband [waistbands] (band of fabric encircling the waist)
noun
[UK: ˈweɪst.bænd]
[US: ˈweɪst.bænd]

taillebandsubstantief
{m}

wristband [wristbands] noun
[UK: ˈrɪst.bænd]
[US: ˈrɪst.bænd]

polsbandsubstantief

123

Zoek geschiedenis