Engels-Nederlands woordenboek »

ass betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
crass [crasser, crassest] (dense)
adjective
[UK: kræs]
[US: ˈkræs]

opeengepaktbijvoeglijk naamwoord

crass [crasser, crassest] (materialistic)
adjective
[UK: kræs]
[US: ˈkræs]

materialistischbijvoeglijk naamwoord

critical mass (amount of fissile material needed to a nuclear chain reaction)
noun
[UK: ˈkrɪ.tɪk.l̩ mæs]
[US: ˈkrɪ.tɪk.l̩ ˈmæs]

kritische massasubstantief

cuirassier noun
[UK: ˌkwɪ.rə.ˈsɪə(r)]
[US: ˌkwɪ.rə.ˈsɪər]

kurassiersubstantief
{m}

cutlass (a short sword with a curved blade)
noun
[UK: ˈkʌt.ləs]
[US: ˈkʌt.ləs]

hartsvangersubstantief

degas [degassed, degassing, degases] (To remove the gas from)
verb
[UK: deɡas]
[US: ˈdeɪ.ɡəs]

ontgassenwerkwoord

disassemble [disassembled, disassembling, disassembles] (to take to pieces)
verb
[UK: ˌdɪ.sə.ˈsem.bl̩]
[US: ˌdɪ.sə.ˈsem.bl̩]

demonterenwerkwoord

double bass (largest instrument of violin family)
noun
[UK: ˈdʌb.l̩ ˈbeɪs]
[US: ˈdʌb.l̩ ˈbæs]

contrabassubstantief
{m} {f}

drum and bass (genre of electronic music)
noun

drum and basssubstantief
{c}

eelgrass [eelgrasses] noun
[UK: ˈiːl.ˌɡræs]
[US: ˈiːl.ˌɡræs]

groot zeegrassubstantief

embarrass [embarrassed, embarrassing, embarrasses] (to humiliate; to disrupt somebody's composure or comfort with acting publicly or freely)
verb
[UK: ɪm.ˈbæ.rəs]
[US: em.ˈbe.rəs]

in verlegenheid brengenwerkwoord

verlegen makenwerkwoord

embarrassed (Having a feeling of shameful discomfort)
adjective
[UK: ɪm.ˈbæ.rəst]
[US: em.ˈbe.rəst]

in verlegenheid gebrachtbijvoeglijk naamwoord

embarrassing (causing embarrassment)
adjective
[UK: ɪm.ˈbæ.rəs.ɪŋ]
[US: em.ˈbe.rəs.ɪŋ]

gênantbijvoeglijk naamwoord

embarrassment [embarrassments] (state of discomfort)
noun
[UK: ɪm.ˈbæ.rə.smənt]
[US: em.ˈbe.rə.smənt]

verlegenheidsubstantief
{f}

embassy [embassies] (organization representing a foreign state)
noun
[UK: ˈem.bə.si]
[US: ˈem.bə.si]

ambassadesubstantief
{f}

en masse (in a single body or group)
adverb
[UK: ən ˈmæs]
[US: ˈen ˈmæs]

massaalbijwoord

en passant (chess move)
noun

en passant slaansubstantief

encompass [encompassed, encompassing, encompasses] (include)
verb
[UK: ɪnˈk.ʌm.pəs]
[US: enˈk.ʌm.pəs]

bevattenwerkwoord

encompass [encompassed, encompassing, encompasses] (surround)
verb
[UK: ɪnˈk.ʌm.pəs]
[US: enˈk.ʌm.pəs]

omvattenwerkwoord

fat-ass (an overweight or obese person)
noun

dikzaksubstantief
{m}

vetzaksubstantief
{m}

fibreglass [fibreglasses] (glass extruded into fibers)
noun
[UK: ˈfaɪ.bə.ɡlɑːs]
[US: ˈfaɪ.bə.ɡlæs]

glasvezelsubstantief
{f}

fixed asset (finance: an organization's fixed assets)
noun

onroerend goedsubstantief
{n}

freedom of association (right)
noun

vrijheid van verenigingsubstantief
{f}

galleass (vessel)
noun
[UK: ˈɡæ.lɪæs]
[US: ˈɡæ.liː.ˌæs]

galjassubstantief
{?}

get down to brass tacks (deal with the important details)
verb
[UK: ˈɡet daʊn tuː brɑːs tæks]
[US: ˈɡet ˈdaʊn ˈtuː ˈbræs ˈtæks]

ter zake komenwerkwoord

glass ceiling (unwritten, uncodified barrier)
noun
[UK: ˈɡlɑːs ˈsiːl.ɪŋ]
[US: ˈɡlæs ˈsiːl.ɪŋ]

glazen plafondsubstantief
{n}

glass harmonica (a musical instrument)
noun
[UK: ˈɡlɑːs hɑː.ˈmɒ.nɪk.ə]
[US: ˈɡlæs harˈmɑː.nɪk.ə]

glasharmonicasubstantief
{f}

glassblowing (art of making objects from molten glass)
noun
[UK: ˈɡlæˌsblɔɪŋ]
[US: ˈɡlæˌsblɔɪŋ]

glasblazensubstantief

glassy [glassier, glassiest] (of or like glass)
adjective
[UK: ˈɡlɑːs.i]
[US: ˈɡlæs.i]

glasachtigbijvoeglijk naamwoord

glazigbijvoeglijk naamwoord

glassmaker noun
[UK: ˈɡlæ.ˌsmekə(r)]
[US: ˈɡlæ.ˌsmekər]

glazenmaker [glazenmakers]substantief
{m}

glassware [glasswares] (tableware made of glass)
noun
[UK: ˈɡlɑː.sweə(r)]
[US: ˈɡlæ.ˌswer]

glasgoedsubstantief
{n}

glasserviessubstantief
{n}

glassworks (a factory that produces glass)
noun
[UK: ˈɡlɑːs.wɜːks]
[US: ˈɡlæs.wɝːks]

glashutsubstantief

glasswort [glassworts] (any plant of the genus Salicornia)
noun
[UK: ɡlˈaswɔːt]
[US: ɡlˈæswoːrt]

zeekraalsubstantief
{f}

grass mud horse (Mythical Baidu deity used for circumventing censorship)
noun

grasmodderpaardsubstantief
{n}

grass snake (Natrix natrix)
noun
[UK: ɡrɑːs sneɪk]
[US: ˈɡræs ˈsneɪk]

ringslangsubstantief

grass widow (woman whose husband is away)
noun
[UK: ˈɡrɑːs.ˈwɪ.dəʊ]
[US: ˈɡrɑːs.ˈwɪ.dəʊ]

groene weduwesubstantief
{f}

5678

Zoek geschiedenis