Engels-Nederlands woordenboek »

app betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
appearance [appearances] (The act of appearing or coming into sight)
noun
[UK: ə.ˈpɪə.rəns]
[US: ə.ˈpɪ.rəns]

verschijningsubstantief
{f}

appearances are deceptive (Appearance is not enough to judge anything or anyone)
phrase
[UK: ə.ˈpɪə.rən.sɪz ə(r) dɪ.ˈsep.tɪv]
[US: ə.ˈpɪ.rən.səz ˈɑːr də.ˈsep.tɪv]

kleren maken nee manphrase

appease [appeased, appeasing, appeases] (to make quiet; to calm; to reduce to a state of peace; to still; to pacify)
verb
[UK: ə.ˈpiːz]
[US: ə.ˈpiːz]

kalmerenwerkwoord

appellate court (court having jurisdiction to hear appeals)
noun

gerechtshofsubstantief
{n}

hof van beroepsubstantief
{n}

hof van justitiesubstantief
{n}

append [appended, appending, appends] (to add as an accessory)
verb
[UK: ə.ˈpend]
[US: ə.ˈpend]

bijvoegenwerkwoord

toevoegenwerkwoord

append [appended, appending, appends] (to hang or attach to, as by a string)
verb
[UK: ə.ˈpend]
[US: ə.ˈpend]

aanhechtenwerkwoord

bevestigenwerkwoord

hechtenwerkwoord

vastmakenwerkwoord

appendage [appendages] (external body part)
noun
[UK: ə.ˈpen.dɪdʒ]
[US: ə.ˈpen.dɪdʒ]

appendagesubstantief
{m} {f}

appendectomy [appendectomies] (surgical procedure)
noun
[UK: ˌæ.pen.ˈdek.tə.mi]
[US: ˌæ.pən.ˈdek.tə.mi]

appendectomiesubstantief
{f}

appendix [appendices] (text added to the end of a book or an article)
noun
[UK: ə.ˈpen.dɪks]
[US: ə.ˈpen.dɪks]

aanhangselsubstantief

appendixsubstantief

appendicitis [appendicitides] (inflamation of the vermiform appendix)
noun
[UK: ə.ˌpen.də.ˈsaɪ.tɪs]
[US: ə.ˌpen.də.ˈsaɪ.tɪs]

blindedarmontstekingsubstantief
{f}

appetite [appetites] (desire of or relish for food)
noun
[UK: ˈæ.pɪ.taɪt]
[US: ˈæ.pə.ˌtaɪt]

appetijtsubstantief

eetlustsubstantief

hongersubstantief

treksubstantief

appetizer [appetizers] (small, light first course)
noun
[UK: ˈæ.pɪ.taɪ.zə]
[US: ˈæ.pə.ˌtaɪ.zər]

bittergarnituursubstantief

borrelhapjessubstantief
{Pl}

applaud [applauded, applauding, applauds] (to express approval by clapping)
verb
[UK: ə.ˈplɔːd]
[US: ə.ˈplɒd]

applaudisserenwerkwoord

klappenwerkwoord

applause (act of applauding)
noun
[UK: ə.ˈplɔːz]
[US: ə.ˈplɒz]

applaussubstantief

handgeklapsubstantief
{n}

apple blossom (the flower of an apple tree)
noun

appelbloesemsubstantief
{m}

apple brandy [apple brandies] (brandy made from apples)
noun
[UK: ˈæp.l̩ ˈbræn.di]
[US: ˈæp.l̩ ˈbræn.di]

appelbrandewijnsubstantief
{m}

calvadossubstantief
{m}

apple butter (preserved apple purée)
noun
[UK: ˈæp.l̩ ˈbʌt.ə(r)]
[US: ˈæp.l̩ ˈbʌt.r̩]

appeljamsubstantief
{m}

appelstroopsubstantief
{f}

apple-cheeked (having red cheeks)
adjective
[UK: ˈæp.l̩ tʃiːkt]
[US: ˈæp.l̩ ˈtʃiːkt]

met appelwangenbijvoeglijk naamwoord

apple cider vinegar (vinegar)
noun

appelazijnsubstantief

appelciderazijnsubstantief

apple core [apple cores] (the central portion of an apple)
noun

klokhuissubstantief

apple-corer (a tool)
noun
[UK: ˈæp.l̩]
[US: ˈæp.l̩]

appelboorsubstantief
{f}

apple dumpling (baked dessert made from apples)
noun
[UK: ˈæpl.ˌdʌmp.lɪŋ]
[US: ˈæpl.ˌdʌmp.lɪŋ]

appelbolsubstantief
{m}

apple-green adjective
[UK: ˈæp.l̩ ˈɡriːn]
[US: ˈæp.l̩ ˈɡriːn]

appelgroenbijvoeglijk naamwoord

apple juice [apple juices] (the juice of apples, often used as a drink)
noun
[UK: ˈæp.l̩ dʒuːs]
[US: ˈæp.l̩ ˈdʒuːs]

appelsapsubstantief
{n}

123

Zoek geschiedenis