Engels-Nederlands woordenboek »

app betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
apple of discord (object which sows anger and dissension)
noun

twistappelsubstantief
{m}

apple of someone's eye (favourite, a particular preference, or a loved one)
noun
[UK: ˈæp.l̩ əv ˈsəˌm.wənz aɪ]
[US: ˈæp.l̩ əv ˈsəˌm.wənz ˈaɪ]

oogappelsubstantief
{m}

apple pie [apple pies] (pie with apple filling)
noun
[UK: ˈæp.l̩ paɪ]
[US: ˈæp.l̩ ˈpaɪ]

appeltaartsubstantief
{m}

apple sauce [apple sauces] (a food)
noun
[UK: ˈæpl.ˈsɔːs]
[US: ˈæpl.ˈsɔːs]

appelcompotesubstantief
{m}

appelmoessubstantief
{n}

apple strudel (Austrian pastry)
noun
[UK: ˈæp.l̩ ˈstruːd.l̩]
[US: ˈæp.l̩ ˈstruːd.l̩]

apfelstrudelsubstantief
{m}

apple tree [apple trees] (tree that bears apples)
noun
[UK: ˈæp.l̩ triː]
[US: ˈæp.l̩ ˈtriː]

appelaarsubstantief
{m}

appelboomsubstantief
{m}

apple turnover (a pastry dessert filled with pieces of sweetened apples)
noun

appelflapsubstantief
{f} {m}

apple wine (cider)
noun
[UK: ˈæp.l̩ waɪn]
[US: ˈæp.l̩ ˈwaɪn]

appelcidersubstantief
{m}

appelwijnsubstantief
{m}

cidersubstantief
{m}

apples and oranges (non-comparable items)
noun

appels met perensubstantief
{Pl}

applesauce (nonsense)
interjection
[UK: ˈæ.pəl.ˌsɒs]
[US: ˈæ.pəl.ˌsɒs]

flauwekul!interjection

applesauce [applesauces] (nonsense)
noun
[UK: ˈæ.pəl.ˌsɒs]
[US: ˈæ.pəl.ˌsɒs]

flauwekulsubstantief
{m}

zeversubstantief
{m}

appliance [appliances] (a device in its own right)
noun
[UK: ə.ˈplaɪəns]
[US: ə.ˈplaɪəns]

huishoudstoestelsubstantief
{n}

toestelsubstantief
{n}

appliance [appliances] noun
[UK: ə.ˈplaɪəns]
[US: ə.ˈplaɪəns]

hulpstuksubstantief
{n}

applicability [applicabilities] (relevancy)
noun
[UK: ə.ˌplɪk.ə.ˈbɪ.lə.ti]
[US: ˌæ.plək.ə.ˈbɪ.lə.ti]

toepasbaarheidsubstantief

applicable (suitable for application; relevant)
adjective
[UK: ə.ˈplɪk.əb.l̩]
[US: ˈæ.plək.əb.l̩]

toepasselijkbijvoeglijk naamwoord

applicant [applicants] (one who applies)
noun
[UK: ˈæ.plɪkənt]
[US: ˈæ.plɪkənt]

aanvragersubstantief

application [applications] (a computer program)
noun
[UK: ˌæ.plɪˈk.eɪʃ.n̩]
[US: ˌæ.pləˈk.eɪʃ.n̩]

applicatiesubstantief
{f}

computerprogrammasubstantief
{n}

softwarepakketsubstantief
{n}

application [applications] (a verbal or written request, especially for assistance or employment or admission to a school, course or similar)
noun
[UK: ˌæ.plɪˈk.eɪʃ.n̩]
[US: ˌæ.pləˈk.eɪʃ.n̩]

aanschrijvensubstantief
{n}

aanvraagsubstantief
{f}

sollicitatiesubstantief
{f}

application [applications] (the act of applying or laying on, in a literal sense)
noun
[UK: ˌæ.plɪˈk.eɪʃ.n̩]
[US: ˌæ.pləˈk.eɪʃ.n̩]

aanbrengensubstantief
{n}

application [applications] (the act of directing or referring something to a particular case)
noun
[UK: ˌæ.plɪˈk.eɪʃ.n̩]
[US: ˌæ.pləˈk.eɪʃ.n̩]

toepassing in de praktijksubstantief
{f}

application [applications] (the thing applied)
noun
[UK: ˌæ.plɪˈk.eɪʃ.n̩]
[US: ˌæ.pləˈk.eɪʃ.n̩]

toepassingsubstantief

applied (concerned with practical problems, rather that theoretical abstractions)
adjective
[UK: ə.ˈplaɪd]
[US: ə.ˈplaɪd]

aangewendbijvoeglijk naamwoord

apply [applied, applying, applies] (to be relevant to a specified individual)
verb
[UK: ə.ˈplaɪ]
[US: ə.ˈplaɪ]

geldenwerkwoord

apply [applied, applying, applies] (to lay or place)
verb
[UK: ə.ˈplaɪ]
[US: ə.ˈplaɪ]

aanbrengenwerkwoord

aanleggenwerkwoord

apply [applied, applying, applies] (to put to use for a purpose, see also: use; employ)
verb
[UK: ə.ˈplaɪ]
[US: ə.ˈplaɪ]

toepassenwerkwoord

apply [applied, applying, applies] (to submit oneself as a candidate)
verb
[UK: ə.ˈplaɪ]
[US: ə.ˈplaɪ]

aanvragenwerkwoord

solliciterenwerkwoord

applied mathematics (area of mathematics)
noun
[UK: ə.ˈplaɪd ˌmæ.θə.ˈmæ.tɪks]
[US: ə.ˈplaɪd ˌmæ.θə.ˈmæ.tɪks]

toegepaste wiskundesubstantief

appoint [appointed, appointing, appoints] (to fix (the time and place of))
verb
[UK: ə.ˈpɔɪnt]
[US: ə.ˌpɔɪnt]

bepalenwerkwoord

1234

Zoek geschiedenis