able betekenis in Nederlands
| Engels | Nederlands |
|---|---|
| abrogable (capable of being abrogated) adjective | afschafbaarbijvoeglijk naamwoord intrekbaarbijvoeglijk naamwoord ophefbaarbijvoeglijk naamwoord |
| absolvable (that may be absolved) adjective | vergevensvatbaarbijvoeglijk naamwoord |
| absorbable (capable of being absorbed) adjective [UK: əbˈsɔːbəbl ] [US: əbˈzɔrbəbl ] | aanleerbaarbijvoeglijk naamwoord absorbeerbaarbijvoeglijk naamwoord |
| acceptable (capable, worthy or sure of being accepted) adjective [UK: ək.ˈsep.təb.l̩] [US: æk.ˈsep.təb.l̩] | aanvaardbaarbijvoeglijk naamwoord acceptabelbijvoeglijk naamwoord |
| accomplishable (capable of being accomplished) adjective [UK: əˈkɒmplɪʃəbl ] [US: əˈkɑmplɪʃəbl ] | haalbaarbijvoeglijk naamwoord |
| accountable (capable of being accounted for; explicable) adjective [UK: əˈk.aʊn.təb.l̩] [US: əˈk.aʊn.təb.l̩] | verklaarbaarbijvoeglijk naamwoord |
| accountable (obliged to answer for one’s deeds) adjective [UK: əˈk.aʊn.təb.l̩] [US: əˈk.aʊn.təb.l̩] | aansprakelijkbijvoeglijk naamwoord verantwoordelijkbijvoeglijk naamwoord |
| accounts payable [accounts payable] (total monetary amount owed by a customer to suppliers of its goods and services) noun [UK: əˈk.aʊnts ˈpeɪəb.l̩] [US: əˈk.aʊnts ˈpeɪəb.l̩] | handelsschuldensubstantief |
| accounts receivable [accounts receivables] (total monetary amount) noun [UK: əˈk.aʊnts rɪ.ˈsiː.vəb.l̩] [US: əˈk.aʊnts rə.ˈsiː.vəb.l̩] | vorderingsubstantief |
| achievable (capable of being achieved) adjective [UK: ə.ˈtʃiː.vəb.l̩] [US: ə.ˈtʃiː.vəb.l̩] | bereikbaarbijvoeglijk naamwoord haalbaarbijvoeglijk naamwoord haalbarebijvoeglijk naamwoord |
| adaptable (capable of adapting or of being adapted) adjective [UK: ə.ˈdæp.təb.l̩] [US: ə.ˈdæp.təb.l̩] | aanpasbaarbijvoeglijk naamwoord |
| adjustable (capable of being adjusted) adjective [UK: ə.ˈdʒʌ.stəb.l̩] [US: ə.ˈdʒə.stəb.l̩] | aanpasbaarbijvoeglijk naamwoord regelbaarbijvoeglijk naamwoord |
| adjustable pliers (a type of pliers) noun | waterpomptangsubstantief |
| adjustable spanner (adjustable hand tool) noun [UK: ə.ˈdʒʌ.stəb.l̩ ˈspæ.nə(r)] [US: ə.ˈdʒə.stəb.l̩ ˈspæ.nər] | Engelse sleutelsubstantief |
| admirable (deserving of the highest esteem or admiration) adjective [UK: ˈæd.mə.rəb.l̩] [US: ˈæd.mə.rəb.l̩] | bewonderenswaardigbijvoeglijk naamwoord |
| adorable (befitting of being adored) adjective [UK: ə.ˈdɔː.rəb.l̩] [US: ə.ˈdɔː.rəb.l̩] | beeldigbijvoeglijk naamwoord schattigbijvoeglijk naamwoord snoezigbijvoeglijk naamwoord |
| advisable (worthy of being recommended) adjective [UK: əd.ˈvaɪ.zəb.l̩] [US: əd.ˈvaɪ.zəb.l̩] | raadzaambijvoeglijk naamwoord |
| affable (friendly, courteous, sociable) adjective [UK: ˈæ.fəb.l̩] [US: ˈæ.fəb.l̩] | gemoedelijkbijvoeglijk naamwoord welwillendbijvoeglijk naamwoord |
| affordable (able to be afforded) adjective [UK: ə.ˈfɔː.dəb.l̩] [US: ə.ˈfɔːr.dəb.l̩] | betaalbaarbijvoeglijk naamwoord |
| agreeableness (quality of being agreeable or pleasing) noun [UK: ə.ˈɡriːəbl.nəs] [US: ə.ˈɡriːəbl.nəs] | behaaglijkheidsubstantief |
| amenable (willing to respond to persuasion or suggestions) adjective [UK: ə.ˈmiː.nəb.l̩] [US: ə.ˈme.nəb.l̩] | aanspreekbaarbijvoeglijk naamwoord gevoeligbijvoeglijk naamwoord toegankelijkbijvoeglijk naamwoord |
| amicable (showing friendliness or goodwill) adjective [UK: ˈæ.mɪk.əb.l̩] [US: ˈæ.mɪk.əb.l̩] | goedhartigbijvoeglijk naamwoord vriendelijkbijvoeglijk naamwoord |
| applicable (suitable for application; relevant) adjective [UK: ə.ˈplɪk.əb.l̩] [US: ˈæ.plək.əb.l̩] | toepasselijkbijvoeglijk naamwoord |
| approachable (easy to talk to) adjective [UK: ə.ˈprəʊ.tʃəb.l̩] [US: əˈpro.ʊ.tʃəb.l̩] | benaderbaarbijvoeglijk naamwoord |
| arable (suitable for cultivation) adjective [UK: ˈæ.rəb.l̩] [US: ˈe.rəb.l̩] | bebouwbaarbijvoeglijk naamwoord |
| arguable (defensible in an argument) adjective [UK: ˈɑː.ɡjuəb.l̩] [US: ˈɑːr.ɡjuːəb.l̩] | verdedigbaarbijvoeglijk naamwoord |
