Engels | Nederlands |
---|---|
-free (free from; without) | |
alcohol-free (containing no alcohol) adjective [UK: ˈælk.ə.hɒl friː] [US: ˈælk.ə.ˌhɑːl ˈfriː] | alcoholvrijbijvoeglijk naamwoord |
deep-freeze [deep-froze, deep-frozen, deep-freezing, deep-freezes] (to freeze at very low temperatures) verb [UK: diːp ˈfriːz] [US: diːp ˈfriːz] | diepvriezenwerkwoord invriezenwerkwoord |
direct free kick (soccer) noun | rechtstreekse vrije trapsubstantief |
fact-free (not containing fact) adjective | feitenvrijbijvoeglijk naamwoord |
fat-free (not containing fat) adjective [UK: fæt friː] [US: ˈfæt ˈfriː] | vet-vrijbijvoeglijk naamwoord vetvrijbijvoeglijk naamwoord |
for free (without paying) preposition [UK: fɔː(r) friː] [US: ˈfɔːr ˈfriː] | gratispreposition |
ice-free (free of ice) adjective | ijsvrijbijvoeglijk naamwoord |
indirect free kick (soccer) noun | onrechtstreekse vrije trapsubstantief |
interest-free (not charging interest) adjective [UK: ˈɪn.trəst friː] [US: ˈɪn.trəst ˈfriː] | renteloosbijvoeglijk naamwoord rentevrijbijvoeglijk naamwoord |
Orange Free State (former province of South Africa) proper noun | Oranje Vrijstaateigennam |
set free (release, free, give freedom to) verb [UK: set friː] [US: ˈset ˈfriː] | bevrijdenwerkwoord vrijmakenwerkwoord |
snow-free (not covered by snow) adjective | sneeuwvrijbijvoeglijk naamwoord |
when Hell freezes over (never) adverb [UK: wen hel ˈfriː.zɪz ˈəʊv.ə(r)] [US: hwen ˈhel ˈfriː.zəz ˈoʊv.r̩] | als Pasen en Pinksteren op één dag vallenbijwoord met sint-juttemisbijwoord |
wrinkle-free (without wrinkles) adjective | kreukherstellendbijvoeglijk naamwoord |