zege meaning in German

Dutch	German
zege m	der Sieg [des Siegs, des Sieges, des Sieg; die Siege, —]Substantiv der Triumph [des Triumphes, des Triumphs; die Triumphe]Substantiv
zegelbewaarder m	der Kanzler [des Kanzlers; die Kanzler]Substantiv
zegelen werkwoord	siegeln [siegelte; hat gesiegelt]Verb
zegelen v	versiegeln [versiegelte; hat versiegelt]Verb
zegenen v	segnen [segnete; hat gesegnet]Verb
zegenrijk	glücklig
zegenrijk bijvoeglijk naamwoord	gütig [gütiger; am gütigsten]Adjektiv
zegepalm substantief	die Trophäe [der Trophäe; die Trophäen]Substantiv
zegepraal m	der Triumph [des Triumphes, des Triumphs; die Triumphe]Substantiv
zegepralend bijvoeglijk naamwoord	triumphierendAdjektiv
zegeteken substantief	die Trophäe [der Trophäe; die Trophäen]Substantiv
zegevieren werkwoord	bemeistern [bemeisterte; hat bemeistert]Phrase
zegevieren v	besiegen [besiegte; hat besiegt]Verb bewältigen [bewältigte; hat bewältigt Akkusativ]Verb meistern [meisterte; hat gemeistert]Verb siegen [siegte; hat gesiegt über +AKK]Verb überwinden [überwand; hat überwunden]Verb
zegevierend bijvoeglijk naamwoord	triumphierendAdjektiv
zegewens	Glückwünsch
bezegelen werkwoord	siegeln [siegelte; hat gesiegelt]Verb
bezegelen v	versiegeln [versiegelte; hat versiegelt]Verb
bozegeest m	der Dämon [des Dämons; die Dämonen]Substantiv
frankeerzegel substantief	die Briefmarke [der Briefmarke; die Briefmarken]Substantiv
inzegenen v	segnen [segnete; hat gesegnet]Verb
postzegel substantief	die Briefmarke [der Briefmarke; die Briefmarken]Substantiv
verzegelen werkwoord	siegeln [siegelte; hat gesiegelt]Verb
verzegelen v	versiegeln [versiegelte; hat versiegelt]Verb
verzegeling substantief	die Versiegelung [der Versiegelung; die Versiegelungen]Substantiv

↑

zege meaning in German

Your history

Online dictionaries

Might be interested