Dutch-German dictionary »

os meaning in German

DutchGerman
exposé substantief

die Meldung [der Meldung; die Meldungen]Substantiv

exposé m

der Bericht [des Bericht(e)s; die Berichte]Substantiv

der Rapport [des Rapports|Rapportes; die Rapporte]Substantiv

der Vortrag [des Vortrags, des Vortrages; die Vorträge]Substantiv

exposé o

das Referat [des Referates, des Referats; die Referate]Substantiv

expositie substantief

die Ausstellung [der Ausstellung; die Ausstellungen]Substantiv

feilloos bijvoeglijk naamwoord

fehlerfreiAdjektiv

fehlerlosAdjektiv

filosofie substantief

die Philosophie [der Philosophie; die Philosophien]Substantiv

filosoof m

der Denker [des Denkers; die Denker]Substantiv

der Philosoph [des Philosophen; die Philosophen]Substantiv

Vernunftforscher

fosfor m

der Phosphor [des Phosphors; —]Substantiv

fossiel o

das Fossil [des Fossils; die Fossilien]Substantiv

foutloos bijvoeglijk naamwoord

fehlerfreiAdjektiv

fehlerlosAdjektiv

framboos substantief

die Himbeere [der Himbeere; die Himbeeren]Substantiv

gedachteloos bijvoeglijk naamwoord

unüberlegtAdjektiv

geroosterdbrood m

der Toast [des Toast[es; die Toaste/Toasts]Substantiv

gevoelloos bijvoeglijk naamwoord

gefühllos [gefühlloser; am gefühllosesten]Adjektiv

gewetenloos bijvoeglijk naamwoord

gewissenlosAdjektiv

gewichtloosheid substantief

die Leichtigkeit [der Leichtigkeit; —]Substantiv

gewichtloosheid v

Gewichtslosigkeit

glosse substantief

die Glosse [der Glosse; die Glossen]Substantiv

glucose substantief

die GlykoseSubstantiv

glucose m

der Traubenzucker [des Traubenzuckers; —]Substantiv

goddeloos bijvoeglijk naamwoord

gottlos [gottloser; am gottlosesten]Adjektiv

grandioos bijvoeglijk naamwoord

grandios [grandioser; am grandiosesten]Adjektiv

großartig [großartiger; am großartigsten]Adjektiv

grondeloos bijvoeglijk naamwoord

grundlosAdjektiv

groschen m

der Groschen [des Groschens; die Groschen]Substantiv

grossierderij substantief

die Großhandlung [der Großhandlung; die Großhandlungen]Substantiv

haarbosje substantief

die Zotte [der Zotte; die Zotten]Substantiv

heros m

der Held [des Helden, des Heldens, des Heldes, des Helds; die Helden, die Helde]Substantiv

der Heroe [des Heroen; die Heroen]Substantiv

der Heros [des Heros; die Heroen]Substantiv

hoos substantief

die Trombe [der Trombe; die Tromben]Substantiv

die Wasserhose [der Wasserhose; die Wasserhosen]Substantiv

hoos m

der WirbelwindSubstantiv

hopeloos bijvoeglijk naamwoord

hoffnungslos [hoffnungsloser; am hoffnungslosesten]Adjektiv

2345