Dutch-German dictionary »

arm meaning in German

DutchGerman
arm bijvoeglijk naamwoord

arm [ärmer; am ärmsten]Adjektiv

arm m

der Arm [des Arms/Armes; die Arme]Substantiv

armatuur substantief
Technik

die Armatur [der Armatur; die Armaturen]Substantiv

armband o

das Armband [des Armbandes/Armbands; die Armbänder]Substantiv

Armeen m

der Armenier [des Armeniers; die Armenier]Substantiv

Armeens bijvoeglijk naamwoord

armenisch [armenischer; am armenischsten]Adjektiv

armelijk bijvoeglijk naamwoord

arm [ärmer; am ärmsten]Adjektiv

Armenië o

das Armenien32

Armeniër m

der Armenier [des Armeniers; die Armenier]Substantiv

armoe substantief

die Not [der Not; die Nöte]Substantiv

armoe o

das Elend [des Elends; —]Substantiv

armoede substantief

die Armut [der Armut]Substantiv

armoedig bijvoeglijk naamwoord

arm [ärmer; am ärmsten]Adjektiv

armstoel m

der Lehnstuhl [des Lehnstuhls|Lehnstuhles; die Lehnstühle]Substantiv

alarm m

der Alarm [des Alarmes/Alarms; die Alarme]Substantiv

baarmoeder substantief

die Gebärmutter [der Gebärmutter; die Gebärmütter]Substantiv

baarmoeder m

der Uterus [des Uterus; die Uteri]Substantiv

barmhartigheid substantief

die Barmherzigkeit [der Barmherzigkeit; —]Substantiv

die Nachsicht [der Nachsicht; —]Substantiv

barmhartigheid m

das Mitleid [des Mitleids, des Mitleides; —]Substantiv

bedekkenmeteenwarmeomslag v

bähen [bähte; hat gebäht]Verb

benedenarm m

der Unterarm [des Unterarmes, des Unterarms; die Unterarme]Substantiv

bloedarmoede substantief

die Blutarmut [der Blutarmut; —]Substantiv

bovenarm [bovenarmen] m

der Oberarm [des Oberarmes, des Oberarms; die Oberarme]Substantiv

centraleverwarming substantief

die Zentralheizung [der Zentralheizung; die Zentralheizungen]Substantiv

charmant bijvoeglijk naamwoord

allerliebst [—; am am allerliebsten]Phrase

anmutig [anmutiger; am anmutigsten]Adjektiv

hold [Komp.: holder Sup.: am holdesten [des ; die a holdak]Adjektiv

lieblich [lieblicher; am lieblichsten]Adjektiv

reizend [reizender; am reizendsten]Adjektiv

charme substantief

die Anmut [der Anmut]Substantiv

charmeren werkwoord

anmuten [mutete an; hat angemutet]Phrase

daarmede bijwoord

dadurch

daarmede interrogative word

dabeiinterrogative word

daarmee bijwoord

dadurch

daarmee interrogative word

dabeiinterrogative word

darm m

der Darm [des Darms, des Darmes; die Därme]Substantiv

erbarmelijk bijvoeglijk naamwoord

erbärmlich [erbärmlicher; am erbärmlichsten]Adjektiv

farmaceut m

der Apotheker [des Apothekers; die Apotheker]Substantiv

farmacie substantief

die Pharmazie [der Pharmazie; —]Substantiv

12