Dutch-English dictionary »

zij meaning in English

DutchEnglish
kapot zijn ; deugddoen werkwoord

do [did, done, doing, does]verb
[UK: duː] [US: ˈduː]

karmozijn substantief
{n}

carmine(purplish-red pigment)
noun
[UK: ˈkɑː.maɪn] [US: ˈkɑːr.mən]

crimson(deep, slightly bluish red)
noun
[UK: ˈkrɪm.zn̩] [US: ˈkrɪm.zn̩]

karmozijnen bijvoeglijk naamwoord

carmine(of the purplish red colour shade carmine)
adjective
[UK: ˈkɑː.maɪn] [US: ˈkɑːr.mən]

karmozijnrood bijvoeglijk naamwoord

carmine(of the purplish red colour shade carmine)
adjective
[UK: ˈkɑː.maɪn] [US: ˈkɑːr.mən]

karmozijnrood substantief
{n}

carmine(purplish-red colour)
noun
[UK: ˈkɑː.maɪn] [US: ˈkɑːr.mən]

karmozijnrood weeskind substantief
{n}

dark crimson underwing(Catocala sponsa)
noun

keerzijde substantief
{f}

reverse [reverses](side of a medal, badge, or coin opposite the obverse)
noun
[UK: rɪ.ˈvɜːs] [US: rɪ.ˈvɝːs]

Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd phrase

Rome wasn't built in a day(it takes a long time to create something complicated or impressive)
phrase
[UK: rəʊm ˈwɒznt bɪlt ɪn ə deɪ] [US: roʊm ˈwɑː.zənt ˈbɪlt ɪn ə ˈdeɪ]

klaar zijn werkwoord

do [did, done, doing, does]verb
[UK: duː] [US: ˈduː]

klassenbewustzijn substantief
{n}

class consciousnessnoun
[UK: klɑːs ˈkɒn.ʃə.snəs] [US: ˈklæs ˈkɑːn.ʃə.snəs]

klote zijn werkwoord

suck [sucked, sucking, sucks](colloquial: term of general disparagement)
verb
[UK: sʌk] [US: ˈsək]

langszij bijwoord

aboard(nautical)
adverb
[UK: ə.ˈbɔːd] [US: ə.ˈbɔːrd]

lijzij substantief
{f}

lee [lees](side of the ship away from the wind)
noun
[UK: liː] [US: ˈliː]

lijzijde bijvoeglijk naamwoord

leeward(on the side sheltered from the wind)
adjective
[UK: ˈliː.wəd] [US: ˈliː.wərd]

lijzijde substantief
{f}

lee [lees](side of the ship away from the wind)
noun
[UK: liː] [US: ˈliː]

lijzijds bijwoord

leeward(away from the direction of the wind)
adverb
[UK: ˈliː.wəd] [US: ˈliː.wərd]

loefzijdig bijvoeglijk naamwoord

windward(towards the wind)
adjective
[UK: ˈwɪn.dwəd] [US: ˈwɪn.dwərd]

los zijn substantief
{f}

severance [severances](act of severing)
noun
[UK: ˈse.və.rəns] [US: ˈse.və.rəns]

maar niet zijn streken phrase

a leopard cannot change its spots(one cannot change one's own nature)
phrase
[UK: ə ˈle.pəd ˈkæn.ɒt tʃeɪndʒ ɪts spɒts] [US: ə ˈle.pərd ˈkæn.ɑːt ˈtʃeɪndʒ ˈɪts ˈspɑːts]

magazijn substantief
{n}

magazine [magazines](ammunition storehouse)
noun
[UK: ˌmæ.ɡə.ˈziːn] [US: ˈmæ.ɡə.ˌzin]

store [stores](place where items may be kept)
noun
[UK: stɔː(r)] [US: ˈstɔːr]

met betrekking tot het zijnde bijvoeglijk naamwoord

ontological(of, or relating to, ontology)
adjective
[UK: ɒn.ˈtɒ.lə.dʒi] [US: ˌɑːn.tə.ˈlɑː.dʒɪkəl]

met zijn eigen zaken bemoeien werkwoord

mind one's own business(to concern oneself only with what is of interest to oneself and not interfere in the affairs of others)
verb

met zijn tijd mee bijwoord

abreast(informed)
adverb
[UK: ə.ˈbrest] [US: ə.ˈbrest]

met zijn vingers knippen werkwoord

snap one's fingers(create a sound with one's fingers)
verb
[UK: snæp wʌnz ˈfɪŋ.ɡəz] [US: ˈsnæp wʌnz ˈfɪŋ.ɡərz]

mijn wraak zal zoet zijn phrase

revenge is a dish best served cold(revenge is best or most satisfying when delayed)
phrase

moge de Kracht met u zijn phrase

may the Force be with you(wish someone luck)
phrase
[UK: meɪ ðə fɔːs bi wɪð juː] [US: ˈmeɪ ðə ˈfɔːrs bi wɪθ ˈjuː]

naar de zijlijn verwijzen werkwoord

bench(remove a player from play)
verb
[UK: bentʃ] [US: ˈbentʃ]

neerzijgen werkwoord

flop [flopped, flopping, flops](to fall heavily, because lacking energy)
verb
[UK: flɒp] [US: ˈflɑːp]

nodig zijn werkwoord

need [needed, needing, needs](to be required or necessary)
verb
[UK: niːd] [US: ˈniːd]

noorderzijde substantief
{f}

northside(the northern side of a building, street, area, etc.)
noun

noordzijde substantief
{f}

northside(the northern side of a building, street, area, etc.)
noun

om zijn/haar vinger winden werkwoord

wrap around one's little finger(to successfully control or influence)
verb

onbeleefd zijn werkwoord

sauce(give cheek)
verb
[UK: sɔːs] [US: ˈsɒs]

onderbewustzijn substantief
{n}

subconsciousness(state of being subconscious)
noun
[UK: ˌsʌbˈk.ɒn.ʃə.snəs] [US: ˌsʌbˈk.ɒn.ʃə.snəs]

unconscious [unconsciouses](that part of mind that is not consciously perceived)
noun
[UK: ʌnˈk.ɒn.ʃəs] [US: ˌənˈk.ɑːn.ʃəs]

onderdanig zijn werkwoord

kowtow [kowtowed, kowtowing, kowtows](act submissively)
verb
[UK: ˌkaʊ.ˈtaʊ] [US: ˈkaʊ.ˈtaʊ]

ongelijkzijdig bijvoeglijk naamwoord

scalene(having sides unequal in length)
adjective
[UK: ˌskeɪ.liːn ˈtraɪæŋ.ɡl̩] [US: ˌskeɪ.liːn ˈtraɪæŋ.ɡl̩]

ongelijkzijdige driehoek substantief

scalene triangle(triangle having each of its three sides of different lengths)
noun

4567