Dutch | English |
---|---|
tweespan substantief {n} | pair [pairs](couple of working animals attached to work together) |
tweesprong substantief | bifurcation [bifurcations](any place where one divides into two) |
Tweestromenland eigennam {n} | Mesopotamia(region between Euphrates and Tigris) |
tweesyllabisch bijvoeglijk naamwoord | disyllabic(comprising two syllables) |
tweetal substantief {n} | couple [couples](two of the same kind considered together) pair [pairs](two similar or identical things) |
tweetalig bijvoeglijk naamwoord | bilingual(speaking two languages) |
tweetalige substantief | bilingual(a person who is bilingual) |
tweetaligheid substantief {f} | bilingualism(condition of being bilingual) |
tweetallig bijvoeglijk naamwoord | binary(using binary number system) |
tweetallige bijvoeglijk naamwoord | binary(using binary number system) |
tweeten werkwoord | tweet [tweeted, tweeting, tweets](internet: to post an update to Twitter) |
tweeterm bijvoeglijk naamwoord | binomial(consisting of two parts) |
tweeverdiener substantief {m} | dual earner(person of a couple with two jobs and thus two incomes) |
tweevleugelig bijvoeglijk naamwoord | dipterous(of, or pertaining to, Diptera or the dipterans) |
tweevleugelige substantief {m} {f} | dipteran(member of Diptera) |
tweevoet substantief | bipod [bipods](two-legged stand) |
tweevoeter substantief {m} | biped(a two-footed (or two-legged) animal) |
tweevoud substantief {n} | dual(grammatical number of a noun marking two of something) |
tweevoudig bijvoeglijk naamwoord | binary(having two parts) twofold(double) |
tweevoudig bijwoord | twofold(in a double degree) |
tweevoudige bijvoeglijk naamwoord | binary(having two parts) |
tweevouds- bijvoeglijk naamwoord | dual(in grammar) |
tweewekelijks substantief | fortnightly(a publication issued fortnightly; a bi-weekly) |
tweewekelijks bijvoeglijk naamwoord | fortnightly(occurring once in a fortnight) |
tweewekelijks bijwoord | fortnightly(once in a fortnight) |
tweewieler substantief {m} | two-wheeler(bicycle or motorcycle) |
tweewielig bijvoeglijk naamwoord | birotate(two-wheeled) |
tweewielig rijtuig met koetsier achterop substantief | hansom(a Hansom cab) |
tweezaadlobbig bijvoeglijk naamwoord | dicotyledonous(of or pertaining to the dicotyledons) |
tweezijdig bijvoeglijk naamwoord | bilateral(having two sides) |
tweezitter substantief {m} | two-seater(vehicle with seats for two people) |
alletwee determiner | both(each of two; one and the other) |
between plague and cholera) preposition | between a rock and a hard place(having the choice between two unpleasant options) |
een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen phrase | once bitten, twice shy(one is cautious in the future if hurt in the past) |
een gewaarschuwd mens telt voor twee phrase | forewarned is forearmed(proverb) |
een-tweetje substantief {n} | one-two(soccer: quick one-touch play between two players) |
fout van de tweede soort substantief {f} | type II error(accepting the null hypothesis when false) |
half twee substantief | half past("half past one" as example of usage in other languages) |